Vorige

Aanpassing gegarandeerde rentevoet ingevolge wijziging wettelijke bepalingen.

2009.0376

 

THEMA

 

Aanpassing gegarandeerde rentevoet ingevolge wijziging wettelijke bepalingen.

 

ADVIES

 

Aanwezig :


De heer A. Van Oevelen, voorzitter;

 

De heren F. de Patoul, P. Drogné, N. Claeys, L. Jansen, W. Van Cauwelaert, leden.

 

Datum : 14 juli 2009

 

I. DE FEITEN, HET VOORWERP VAN DE BETWISTING EN DE STANDPUNTEN VAN DE PARTIJEN

 

Op 9 oktober 2008 werd door verzoeker op een eerste spaarrekening een bedrag gestort van 77.000 euro. Op de tweede spaarrekening werden respectievelijk een bedrag van 14.000 euro (9 oktober 2008), van 4.000 euro (6 november 2008) en van 17.000 euro (24 december 2008) gestort.

 

In haar publiciteit garandeerde de bank, voor stortingen verricht tussen 05/08/2008 en 17/11/2008, gedurende 12 maanden vanaf datum van storting, een basisrente van 4,25% en een getrouwheidspremie van 1% per jaar.

 

Voor stortingen verricht tussen 18/11/2008 tot 31/12/2008 werden dezelfde rentevoeten gegarandeerd tot 31 maart 2009.

 

Op 22 december 2008 werd in het Belgische Staatsblad het KB van 7 december 2008 gepubliceerd, tot wijziging van het KB/WIB inzake de voorwaarden tot vrijstelling van de inkomsten uit de spaardeposito’s zoals bedoeld in artikel 21,5° van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.

 

Ingevolge deze wijziging, welke in voege is getreden op 1 april 2009 voor belastingvrije spaarrekeningen :

 

  • Mag de basisrentevoet niet meer bedragen dan de hoogste van de volgende twee rentevoeten : het percentage voor basisherfinancieringstransacties van de Europese Centrale Bank dat van toepassing is op de tiende van de maand die het lopende kalendersemester voorafgaat en 3%;
  • Zijn de aangroei- en getrouwheidspremie samengebracht in één enkele getrouwheidspremie, die slechts tussen 25% van de toegepaste basisrentevoet en 50% van de maximale basisrentevoet mag bedragen;
  • Mag slechts één basisrentevoet worden toegepast op de deposito’s van een spaarrekening, en dit ongeacht het moment waarop ze gestort werden.

 

De bank liet op 22 januari verzoeker weten dat de gegeven garantie, ingevolge deze wijziging, zou worden stopgezet op 1 april 2009.

 

Op 26 februari 2009 meldt de bank dat vanaf 1 april de gebruikelijke voorwaarden, die op dat tijdstip van kracht zullen zijn, automatisch zullen toegepast worden op alle cliënten en op alle bedragen van het type spaarrekening van verzoeker. Op datum van dit schrijven zijn de gebruikelijke voorwaarden bij de bank : een basisrente van 2,25% per jaar en 0,75% getrouwheidspremie per jaar.

 

Verzoeker is hiermee niet akkoord. Hij is van oordeel dat een bank haar contractuele verplichtingen jegens haar klanten niet eenzijdig kan verbreken of teniet doen. Hij verzoekt de bank het nodige te ondernemen om hem een vervangend product aan te bieden dat vanaf 01/04/2009 tot de oorspronkelijk voorziene eindperiode het oorspronkelijk voorziene en gewaarborgde netto-rendement biedt.

 

De door de bank hier tegenover aangevoerde argumentatie kan als volgt worden samengevat :

 

  1. De bank biedt alleen belastingvrije spaarrekeningen aan (art. 77.3 Algemeen Reglement der Verrichtingen). Het Algemeen Reglement der Verrichtingen van de bank vermeldt uitdrukkelijk dat de belastingvrije spaarrekeningen niet alleen onderworpen zijn aan de huidige tekst van de fiscale reglementering, maar ook aan elke bepaling tot wijziging hiervan.
  2. Het K.B. van 7 december 2008 tot wijziging van het K.B. tot uitvoering van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen inzake de voorwaarden tot vrijstelling van de inkomsten uit spaardeposito’s, zoals bedoeld in artikel 21,5°, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992, vormt voor de bank een geval van overmacht (“le fait du Prince”), waardoor zij – minstens tijdelijk – vrijgesteld is van haar verbintenis ten opzichte van verzoeker om op diens spaarrekening een jaarlijkse rente van 4,25%, vermeerderd met een getrouwheidspremie van 1 % per jaar, toe te kennen.
  3. Artikel 2, 4°, d, van het K.B. tot uitvoering van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen, zoals gewijzigd door het voormelde K.B. van 7 december 2008, houdt in dat er per spaardeposito op hetzelfde ogenblik slechts één basisrentevoet van toepassing is die voor alle cliënten gelijk moet zijn, wat differentiatie tussen verschillende cliënten onmogelijk maakt.
  4. De uitvoering te goeder trouw van de rekeningovereenkomst tussen de bank en verzoeker brengt niet mee dat van de bank gevraagd kan worden dat zij de gebruikelijke basisrentevoet optrekt tot de thans van kracht zijnde wettelijke maximumrentevoet, want dit zou wegens het grote aanzuigeffect ervan de bank ruïneren.
  5. De bank heeft zich ertoe verbonden om aan de cliënt enkel een belastingvrije spaarrekening ter beschikking te stellen (art. 77.3 Algemeen Reglement der Verrichtingen), zodat zij niet verplicht kan worden een vervangend product of een heel ander product dat evenveel rendeert aan verzoeker aan te bieden.
  6. Verzoeker handelt niet te goeder trouw en pleegt rechtsmisbruik als hij aan de contractueel gegarandeerde rentevoet op zijn spaarrekening blijft vasthouden, niettegenstaande de gewijzigde fiscale reglementering die de economie van de contractuele garantie op losse schroeven zet.

 

De bank is dan ook van oordeel dat zij, ingevolge overmacht, totaal bevrijd is van haar verplichting tot nakoming van de gegeven garantie.

 

II. ADVIES VAN HET BEMIDDELINGSCOLLEGE

 

Het Bemiddelingscollege stelt in eerste instantie vast dat volgens artikel 77 van het Algemeen Reglement der Verrichtingen van de bank de tegoeden op een spaarrekening zonder termijn ten allen tijde beschikbaar zijn. Overeenkomstig artikel 77.3 van dit Algemeen Reglement zijn deze spaarrekeningen onderworpen aan de bepalingen van art. 2 van het KB van 27 augustus 1993 tot uitvoering van het Wetboek Inkomstenbelastingen van 1992 en elke bepaling tot wijziging van deze tekst.

 

Volgens het Wetboek Inkomstenbelastingen van 1992 worden niet als belastbaar beschouwd, een eerste jaarlijkse schijf van de inkomsten (1660 euro in 2008; nu 1730 euro) uit spaardeposito's die zonder overeengekomen vaste termijn of opzeggingstermijn zijn ontvangen door de in België gevestigde kredietinstellingen die vallen onder de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, met dien verstande dat deze deposito's bovendien moeten voldoen aan de vereisten die de Koning stelt op advies van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen, wat betreft de munt waarin deze deposito's luiden en de voorwaarden en wijze van terugneming en opneming, evenals wat betreft de structuur en het niveau en de wijze van berekening van de vergoeding ervan. Deze vereisten zijn inderdaad terug te vinden in het KB van 27 augustus 1993.

 

Het Bemiddelingscollege gaat akkoord met de stelling van de bank dat deze voor de spaarrekeningen de fiscale reglementering, welke van openbare orde is, dient toe te passen. Dit houdt in principe in dat een spaarrekening, welke niet meer beantwoordt aan de vereisten van het KB van 27 augustus 1993, niet verder belastingvrij is, en bijgevolg onderworpen is aan de roerende voorheffing. Het college is hierbij van oordeel dat de verzoeker de gevolgen van de door de overheid opgelegde, gewijzigde fiscaliteit moet dulden.

 

Het College stelt vast dat de bank zich – naar eigen zeggen – sterk positioneerde via een aantal promotionele acties op spaarrekeningen, zoals het waarborgen gedurende een vooropgestelde termijn van bepaalde rentevoeten.

 

De bank kan niet ontkennen dat zij hiermede bewust zelf het risico creëerde om tijdens deze waarborgperiode in botsing te komen met een wijziging in de bestaande reglementering. Dit blijkt onder meer uit de technische fiche van 17/09/2008, waarin letterlijk wordt gesteld : “Momenteel is de maximale basisrente van toepassing voor deze stortingen. Indien dit wettelijk maximum neerwaarts zou herzien worden, zal de basisrente automatisch aangepast worden aan de gewijzigde maximale basisrente.” Pas op 18/11/2008 vermeldt de bank in haar technische fiche dat de bank zich het recht voorbehoudt om de voorwaarden van toepassing op de betrokken spaarrekeningen (vrij) te wijzigen indien de reglementering betreffende de gedefiscaliseerde spaarrekeningen wordt gewijzigd.

 

De bank heeft er vanuit financieel-economisch oogpunt voor gekozen om alle spaartegoeden vanaf 1 april ‘slechts’ te vergoeden aan een basisrente van 2,25% per jaar en een getrouwheidspremie van 0,75% per jaar, terwijl de reglementering een maximum vergoeding toelaat van 4,50% (hetzij 3% basisrente en 1,5% getrouwheidspremie) per jaar. De bank komt dus duidelijk de door haar oorspronkelijk aangegane verbintenissen, zoals opgenomen in haar technische fiche van 17/09/2008.

 

Volgens de bank houdt de bevrijding van de garantie ingevolge overmacht in dat zij de gegeven waarborg evenmin te goeder trouw zou moeten uitvoeren. Het College is van oordeel dat het vermelde KB van 7 december 2008 geen overmacht uitmaakt die de nakoming van de door de bank aangegane verbintenissen, zoals opgenomen in de productfiche van 17/09/2008, onmogelijk maakt.

 

De bank argumenteert voorts dat de nieuwe vereiste dat er per spaardeposito op hetzelfde ogenblik slechts één basisrentevoet van toepassing is die – althans volgens de bank – voor alle cliënten gelijk moet zijn, wat differentiatie tussen verschillende cliënten onmogelijk maakt.

 

Het Bemiddelingscollege heeft enigszins twijfels omtrent de wel zeer strikte interpretatie, welke de bank in eerste instantie aan deze vereiste geeft, aangezien er blijkbaar door diverse kredietinstellingen nog steeds spaarrekeningen van verschillende types, en met verschillende voorwaarden, aan de spaarders worden aangeboden. Zelfs als deze interpretatie wordt gevolgd, dan nog vormt zij voor de bank geen onmogelijkheid om haar contractuele verbintenissen na te komen.

 

Anderzijds kan het College begrip opbrengen voor de argumentatie van de bank dat zij niet gedwongen kan worden om de gebruikelijke basisrentevoet voor alle cliënten en alle verrichte stortingen op te trekken tot de thans van kracht zijnde wettelijke maximumrentevoet. Het Bemiddelingscollege wenst inderdaad niet tussen te komen in de algemene commerciële politiek van de bank.

 

Het College stelt wel vast dat de bank weinig creativiteit aan de dag legt om haar gemaakte beloftes van rendement, in de mate van het wettelijk mogelijke, na te leven. Indien het beloofde en gegarandeerde rendement, gelet op de fiscale reglementering, niet mogelijk zou zijn binnen het kader van een belastingvrije spaarrekening, kan mogelijks een oplossing worden gezocht door af te zien van het belastingvrij karakter van de gespaarde tegoeden (waarbij het college zoals reeds gesteld wel van oordeel is dat de verzoeker de gevolgen van de door de overheid opgelegde, gewijzigde fiscaliteit moet dulden) of door aan verzoeker een andere tegemoetkoming toe te kennen.

 

III. BESLUIT

 

De klacht van verzoeker is ontvankelijk en gedeeltelijk gegrond.

 

Het Bemiddelingscollege verzoekt de bank om naar een voorstel van oplossing te zoeken om de door haar aangegane verbintenissen inzake rendement na te leven.

 

De bank heeft het advies van het College niet gevolgd.