Vorige

Andere – fiscale aspecten – roerende voorheffing

2018.630

THEMA

Beleggingen, pensioenfondsen en effecten – fiscale aspecten – roerende voorheffing.

ADVIES

Aanwezig :
De heer A. Van Oevelen, Voorzitter ;
De heren J. Vannerom, R. Steennot, A. Guigui, leden
Mevrouw N. Spruyt, lid.

Datum : 14 juni 2018

1. BESCHRIJVING VAN DE KLACHT
De klacht betreft de roerende voorheffing die de bank heeft ingehouden na creditering van een bedrag van 2.500 EUR op rekening van verzoekster. Het geld werd overgeschreven vanuit de rekening van het Brits bedrijf van de broer van verzoekster. Als mededeling was “DIVIDEND” vermeld. Om die reden meende de bank dat zij roerende voorheffing moest inhouden op het bedrag. Een bedrag van 750 EUR werd gedebiteerd van de rekening van verzoekster.
In werkelijkheid betrof het een persoonlijke lening. De broer van verzoekster had enkel “dividend” vermeld om boekhoudkundige redenen.
Verzoekster vraagt de terugstorting van het ingehouden bedrag.
2. STANDPUNT VAN DE BANK
De bank verwijst naar artikel 261, eerste lid, 2° van het Wetboek van Inkomstenbelastingen 1992 (hierna verkort vermeld als “WIB 92”), dat bepaalt dat schuldenaars van de roerende voorheffing zijn de in België gevestigde tussenpersonen die op enige wijze tussen beide komen bij de uitbetaling van de inkomsten uit kapitalen en roerende inkomsten van buitenlandse oorsprong. De Belgische dan wel buitenlandse oorsprong van het roerend inkomen wordt volgens de bank bepaald door de plaats waar de schuldenaar van de roerende inkomsten is gevestigd.
De bank is van oordeel dat wanneer zij tussenkomt bij de betaling van roerende inkomsten van buitenlandse oorsprong, zij hierop roerende voorheffing verschuldigd is krachtens artikel 261, eerste lid, 2° WIB92. De vermelding “dividend” wijst er volgens de bank op dat het in dit geval om roerende inkomsten gaat.
3. ADVIES VAN DE EXPERTEN
Artikel 261, eerste lid, 2° WIB92 bepaalt: “De roerende voorheffing is verschuldigd […] 2° door de in België gevestigde tussenpersonen die op enige wijze tussen beide komen bij de uitbetaling van inkomsten uit kapitalen en roerende goederen van buitenlandse oorsprong, […]”.
Naar het oordeel van het College is in dit geval voldaan aan de toepassingsvoorwaarden van deze bepaling.
Het kan immers niet worden betwist dat dividenden “inkomsten uit roerende goederen en kapitalen” zijn in de zin van artikel 261, eerste lid, 2° WIB92. Ze worden als zodanig uitdrukkelijk vermeld in artikel 17, § 1, 1° WIB92. In dit geval kon de bank er ook redelijkerwijze op vertrouwen dat het uitsluitend om dividenden ging.
Voorts dient een bank voor de toepassing van artikel 261, eerste lid, 2° WIB92 beschouwd te worden als een tussenpersoon. Voor de toepassing van deze bepaling dient men onder het begrip “tussenpersoon” immers te verstaan iedere persoon die in België tussenkomt bij de betaling van roerende inkomsten om een betaling te verrichten tussen de schuldenaar en de begunstigde, met andere woorden wanneer de rekening van de cliënt gecrediteerd wordt met een som geld die betaald wordt met een internationale overschrijving. Aan deze voorwaarde is in dit geval voldaan.
Om de hierboven vermelde redenen is het College van oordeel dat het verzoek van verzoekster moet worden afgewezen.
4. BESLUIT VAN DE OMBUDSMAN
De Ombudsman sluit zich aan bij het advies van het college van de experten. In dit specifieke dossier mocht de bank ervan uitgaan dat het om een belastbare inkomst ging, gezien de betaling rechtstreeks afkomstig was van een bedrijf én gezien de ondubbelzinnige mededeling “dividend”.

De bank heeft de roerende voorheffing doorgestort naar de Belgische fiscus. Het staat verzoekster vrij een geargumenteerd, gedocumenteerd schriftelijk bezwaarschrift in te dienen bij de bevoegde gewestelijke directie (adres terug te vinden op de achterzijde van uw aanslagbiljet van de personenbelasting) binnen een termijn van 5 jaar te rekenen vanaf 1 januari waarin de roerende voorheffing is gestort geweest. Na onderzoek zal de fiscus dan oordelen of een terugbetaling moet gebeuren.

Aangezien Ombudsfin verder niets meer voor verzoekster kan ondernemen, sluit de Ombudsman hierbij haar tussenkomst af.