Vorige

Belegging – onvoldoende en misleidende informatie.

2012.1512

 

THEMA

 

Belegging – onvoldoende en misleidende informatie.

 

ADVIES

 

Aanwezig :
De heer A. Van Oevelen, voorzitter;

Mevrouw M.-F. Carlier, plaatsvervangend voorzitter;
De heren F. de Patoul, E. Struye de Swielande, N. Claeys, L. JANSEN, leden
Mevrouw N. Spruyt, M. Mannès, leden.

 

Datum : 18 december 2012

 

 

I. DE FEITEN, HET VOORWERP VAN DE BETWISTING EN DE STANDPUNTEN VAN DE PARTIJEN

 

A. De feiten

 

In augustus 2008 heeft verzoekster bij de bank voor een bedrag van EUR 60.000 ingetekend op een nieuw compartiment van een Belgische bevek, genaamd XXX met eindvervaldag op 30 maart 2012. Het voorwerp van de huidige betwisting heeft betrekking op de verstrekte informatie rond de variabele coupon van deelperiode 3, uitbetaald op 30 maart 2012.

 

B. Het standpunt van verzoekster

 

Verzoekster beweert misleid te zijn geweest door de productfiche, die voor deelperioden 2 en 3 een variabel bruto-rendement (voor belasting) tot maximum 8% en minimum 3,25% voorspiegelde. Verzoekster verkeerde in de waan dat het vermelde minimaal rendement eveneens gebaseerd was op een jaarlijks minimum percentage van 3,25%, terwijl bij de uitbetaling op 30 maart 2012 van de coupon bleek dat deze berekend was op basis van achttien maanden en dus slechts een jaarlijks bruto-rendement van 2,17% opleverde. Verzoekster verwondert er zich overigens over dat in de productfiche of het vereenvoudigd prospectus nergens uitdrukkelijk werd gerefereerd naar het werkelijke jaarlijkse rentepercentage voor deelperiode 3.

 

C. Het standpunt van de bank

 

De bank is van mening dat verzoekster voldoende werd geïnformeerd.

 

Volgens haar was er in de documentatie enkel sprake van een dividend per deelperiode.

 

Elke deelperiode was bovendien voldoende omschreven in het vereenvoudigd prospectus. Voor de eerste deelperiode lopende van september 2008 tot augustus 2009 bedroeg de vaste coupon (bruto-dividend voor belasting) 7%; voor de tweede deelperiode lopende van september 2009 tot augustus 2010 en de derde deelperiode lopende van september 2010 tot februari 2012 werd een variabele bruto-coupon van maximum 8% en minimum 3,25% in het vooruitzicht gesteld.

 

De variabele coupon in deelperiodes 2 en 3 was afhankelijk van de gemiddelde prestaties van elk van de 20 aandelen in de korf van de eerste vijf evaluatiedagen van respectievelijk de maanden september 2010 en maart 2012.

 

II. ADVIES VAN HET COLLEGE VAN EXPERTEN VAN OMBUDSFIN

 

Om uit te maken of de door de bank verstrekte informatie al dan niet misleidend is, dient vooreerst opgemerkt te worden dat de Wet betreffende Marktpraktijken en Consumentenbescherming in principe niet van toepassing is op effecten en andere financiële instrumenten bedoeld in de wetgeving betreffende de financiële transacties en de financiële markten, voor wat betreft bepaalde aspecten zoals de uitgifte, de toelating tot de verhandeling op de markt, en de algemene modaliteiten van de verdeling op de markt (zoals het prospectus en de promotie-documentatie).

 

Deze aspecten maken het voorwerp uit van specifieke financiële reglementering.

 

Art 27, § 3 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten stelt dat aan cliënten in een begrijpelijke vorm passende informatie moet worden verstrekt, onder meer over de financiële instrumenten.

 

Wat beveks betreft, mag de informatie vervat in berichten, reclame en andere stukken die betrekking hebben op het openbaar aanbod van effecten dan wel een dergelijk aanbod aankondigen of aanbevelen, niet onjuist of misleidend zijn en overeenstemmen met het prospectus. Alle informatie, ongeacht de wijze waarop zij wordt meegedeeld en ook al wordt zij niet voor reclamedoeleinden verstrekt, moet steeds stroken met de informatie die in het prospectus is vermeld.

 

Wanneer berichten, reclame en andere stukken die betrekking hebben op een openbaar aanbod van rechten van deelneming van een instelling voor collectieve belegging, (historische) rendementen, het totale kostenpercentage of een risico-indicator hernemen, worden deze gegevens vastgesteld overeenkomstig de preciseringen vervat in bij het koninklijk besluit van 9 maart 2005 gevoegde bijlage C. Als dusdanig omvat deze bijlage echter geen bepaling met betrekking tot de aanduiding van vaste of variabele coupons.

 

De FSMA heeft in haar Mededeling van 5 maart 2009 met betrekking tot beleggingsinstrumenten, weliswaar andere dan beveks, enkele aanbevelingen geformuleerd voor reclame en andere documenten en berichten, wat b.v. de voorstelling van het rendement voor obligaties en andere schuldinstrumenten betreft. Zo beveelt de FSMA aan bij vastrentende coupons de periode te vermelden waarin de vaste rentevoet van toepassing is en bij coupons met variabele rentevoet duidelijk te wijzen op het variabele karakter van de rentevoet en te beschrijven hoe de coupon precies zal worden berekend.

 

De informatie vervat in de productfiche bij desbetreffende bevek, waarbij voor de variabele coupons in de inleidende tabel de deelperioden 2 en 3 in dezelfde rij en op gelijke voet worden vermeld zonder te preciseren dat periode 2 twaalf maanden bestrijkt en periode 3 achttien maanden, kan volgens het College als misleidend worden beschouwd.

 

Het niet uitdrukkelijk vermelden op de productfiche van de effectieve looptijden voor beide deelperioden kan dus beschouwd worden als onvoldoende en misleidende informatie op het vlak van het werkelijke rendement van de variabele coupon in periode 3.

 

III. BESLUIT

 

De klacht van verzoekster is ontvankelijk en gegrond. Het College verzoekt de bank verzoekster schadeloos te stellen voor het nadeel geleden door de misleidende informatie, zijnde het verschil tussen het verwachte rendement (3,25%) en de werkelijk uitbetaalde coupon (2,17%).

 

De bank heeft het advies van het College gedeeltelijk gevolgd.