Vorige

Betalingen – Betaalrekeningen – Automatische loketten

 

2016.269

 

THEMA

 

Betalingen – Betaalrekeningen – Automatische loketten

 

ADVIES

 

Aanwezig :
De heer A. Van Oevelen, voorzitter;

Mevrouw M.-F. Carlier, ondervoorzitster;

De heren F. de Patoul, E. Struye de Swielande, L. Jansen, leden
Mevrouwen  M. Mannès, N. Spruyt, leden.

 

Datum : 21 juni 2016

 

1.         DE FEITEN

 

De klacht betreft een kredietkaart. De verzoekster stelt vast dat ze sinds oktober 2015 nog slechts 1% cash back krijgt op haar online aankopen.

Evenwel werd duidelijk door de bank bevestigd bij brief:

 

“Gefeliciteerd! Wij hebben uw aanvraag voor een nieuwe [kredietkaart] aanvaard. Hierbij bevestigen wij u dat u het volgende krijgt:

3% korting op uw online aankopen. Voor de rest van uw leven.

 

Op elke aankoop die u online doet en betaalt met uw […] kaart krijgt u 3% cash back korting met een maximum van 100 EUR per jaar.

10 EUR per jaar. Ook voor de rest van uw leven!”

 

De bank heeft zich verbonden om u die voordelen te verlenen de rest van uw leven en de bank kan haar contractuele verbintenissen niet zomaar éénzijdig veranderen. U vraagt een rechtzetting.

 

2.         STANDPUNT VAN DE BANK

 

De bank bevestigt nogmaals dat de beslissing om het cashbackpercentage te verlagen het gevolg is van de EU Verordening 2015/751 van 29 april 2015 betreffende afwikkelingsvergoedingen voor op kaarten gebaseerde betalingstransacties.

 

Deze vergoedingen (“interchange fees”) worden drastisch verlaagd voor alle Europese kaartuitgevers. De kaartorganisatie Visa past de verlaagde interchange fee voor intra-Europese verrichtingen toe ingevolge haar specifieke akkoord met de EU. De interchange fee voor Belgische verrichtingen werd reeds in het laatste trimester van 2015 aangepast.

 

De wet betreffende de betalingsdiensten van 10 december 2009 (nu geïntegreerd in het Wetboek Economisch Recht) laat banken toe om de voorwaarden van hun raamcontract met de klant eenzijdig aan te passen, mits zij deze mogelijkheid voorzien in het raamcontract en de klant minstens 2 maanden vooraf van de wijziging op de hoogte brengen. Tijdens deze 2 maanden heeft de klant de mogelijkheid om zijn overeenkomst met de bank te beëindigen (de eventuele reeds betaalde jaarlijkse bijdrage voor het lopende jaar wordt dan pro rata teruggestort).

 

De bank informeerde de klanten reeds in april 2015 schriftelijk over de wijziging, die inging op 1 september 2015, dus meer dan 4 maanden op voorhand.

 

Tot 31 augustus 2015 kreeg de klant nog 3% cashback op de online aankopen met de kaart, nadien werd dit 1% Het maximale bedrag is 200 EUR per jaar.

 

De 10 EUR krediet is nog steeds van toepassing. De klant ontvangt deze elk jaar bij de aanrekening van de jaarlijkse bijdrage (9,92 EUR).

 

3.         ADVIES VAN DE EXPERTEN[1]

 

‘Het College is van oordeel dat het verwelkomingsdocument dat in 2010 gevoegd was bij het opsturen van de kredietkaart aan verzoekster wel degelijk een bindende waarde heeft.

 

De bank bevestigt in dit stuk immers niet alleen de aanvaarding van de aanvraag voor een nieuwe kredietkaart, maar eveneens - op een uitdrukkelijke en onvoorwaardelijke wijze - de voordelen van de kaart “voor de rest van haar leven”, namelijk 3% korting (cash back) op iedere met de kaart gedane online aankoop (met een maximum weliswaar van 100 euro per jaar) en de jaarlijkse storting van 10 euro op rekening.

 

Met deze welkombrief is volgens het College een rechtmatig vertrouwen bij verzoekster tot stand gebracht dat vermelde voordelen levenslang aan het gebruik van deze kredietkaart zouden verbonden zijn.

 

Op 16 april 2015 ontvangt verzoekster echter een brief van de bank, waarin aangekondigd wordt dat de bank ten gevolge van nieuwe Europese regelgeving betreffende de betalingsdiensten vanaf 1 september 2015 genoodzaakt is om de cashback te beperken tot 1% per online aankoop (met een maximum van 200 euro per jaar).

 

 

Met dit rondschrijven lijkt de bank te suggereren dat de voorgestelde aanpassing het rechtstreeks gevolg is van Europese wetgeving betreffende retail-betaaldiensten.

 

Pas door middel van de brief van de bank van 15 januari 2016 verneemt verzoekster dat de bank haar beslissing heeft genomen op grond van de Europese Verordening van 29 april 2015 betreffende afwikkelingsvergoedingen voor op kaarten gebaseerde betalingstransacties, die in artikel 4 bepaalt dat de afwikkelingsvergoeding die betalingsdienstaanbieders voor kredietkaarttransacties bieden of verlangen, per transactie niet meer dan 0,3 % van de transactiewaarde mag bedragen.

 

De in de vorige alinea vermelde Verordening heeft dus in de eerste plaats betrekking op de rechtsverhouding tussen betalingsdienstaanbieders zelf, waarbij voortaan een maximum wordt opgelegd aan de interchange fee, die de bank van de kaarthouder mag ontvangen van de bank van de handelaar.

 

Het College verwondert er zich overigens ook over dat de bank de aanpassing van het cashback-voordeel reeds met ingang van 1 september 2015 heeft doorgevoerd, terwijl artikel 4 van de hierboven vermelde Verordening pas met ingang van 9 december 2015 in werking is getreden.

 

Hoewel de bank met het rondschrijven van 16 april 2015 artikel 4 van haar Algemene Voorwaarden en artikel VII.15, §1 van het Wetboek van Economisch Recht heeft nageleefd, door de kaarthouders meer dan twee maanden vóór het ingaan van deze wijziging op de hoogte te brengen, is het College van oordeel dat het rechtmatig vertrouwen van verzoekster, dat de korting van 3% per internetaankoop levenslang zou gelden, niettemin is aangetast.

 

Hoewel het jaarlijkse maximum aan te ontvangen cashbacks vanaf september 2015 is verdubbeld, betekent de verlaging van de korting per transactie van 3% naar 1% dat verzoekster meer internetaankopen zal moeten verrichten om tot eenzelfde jaarlijks voordeel te komen als de vorige jaren.

 

Om die redenen stelt het College voor dat de bank aan verzoekster de mogelijkheid biedt om de overeenkomst met de bank alsnog te beëindigen met pro rata de terugstorting voor het lopende jaar van de bijdrage voor het gebruik van de kredietkaart.’

 

4.         BESLUIT VAN DE OMBUDSMAN

 

De Ombudsman heeft kennisgenomen van het advies van het College. Zij meent inderdaad dat de expliciete belofte van de bank om aan de cliënt levenslang een korting van 3% op zijn online aankopen toe te kennen, zekere verwachtingen bij hem heeft doen ontstaan en dat deze geschaad werden door de beslissing van de bank om de korting terug te brengen naar 1%.

 

Wanneer de cliënt de kredietkaart aan deze voorwaarden niet langer wil aanhouden, heeft hij de mogelijkheid om het contract te beëindigen. Uit billijkheidsoverwegingen meent de ombudsman dat de bank als commerciële geste hem een nieuw contract moet voorstellen dat hem voordelen biedt teneinde de schade die hij ingevolge haar beslissing lijdt te compenseren.

 

 


[1] Het college van experten is vond plaats op 21.06.2016, in aanwezigheid van de heer A. Van Oevelen (voorzitter), mevrouw M.-F. Carlier (ondervoorzitster), mevrouwen N. Spruyt, M. Mannès, de heren E. Struye, F. De Patoul en L. Jansen (leden). Het advies is definitief goedgekeurd door de experten op 04.07.2016.