Vorige

Betalingen – Betaalrekeningen – Zichtrekening – Algemene voorwaarden

 

2016.497

 

THEMA

 

Betalingen – Betaalrekeningen – Zichtrekening – Algemene voorwaarden

 

ADVIES

 

Aanwezig :
De heer A. Van Oevelen, voorzitter;

Mevrouw M.-F. Carlier, ondervoorzitster;

De heren F. de Patoul, E. Struye de Swielande, L. Jansen, leden
Mevrouwen  M. Mannès, N. Spruyt, leden.

 

Datum : 21 juni 2016

 

1.         DE FEITEN

 

In juni 2011 ontving de verzoeker een Visa kaart met daaraan verbonden een kredietopening van 5.000 EUR. In de welkomstbrief die de bank bezorgde aan de verzoeker, werd hij gefeliciteerd met het feit dat zijn aanvraag voor een Visa kredietkaart aanvaard werd. Verder werd er gemeld dat hij voor de rest van zijn leven 3% korting op de online aankopen met de kaart ontvangt.

 

De bank bevestigde uitdrukkelijk en schriftelijk dat de verzoeker ‘Voor de rest van zijn leven’ over 3% korting op zijn online aankopen beschikt.

 

In 2015 heeft de bank meegedeeld dat zij verplicht was om deze korting als gevolg van nieuwe Europese regelgeving betreffende de betalingsdiensten terug te brengen naar 1% en dit vanaf 1 september 2015.

 

De verzoeker is het hier niet mee eens. Hij stelt dat de bank niet éénzijdig kan terugkomen op een engagement dat zij tegenover de verzoeker is aangegaan.

 

2.         STANDPUNT VAN DE BANK

 

De bank bevestigt wat zij reeds heeft meegedeeld aan de verzoeker, namelijk dat haar beslissing om de cashbackpercentage aan te passen, gebaseerd is op de EU Verordening 2015/751 van 29.04.2015 betreffende de afwikkelingsvergoeding bij op kaarten gebaseerde betalingstransacties.

 

Deze vergoedingen (interchange fees) worden drastisch verlaagd voor alle Europese kaartuitgevers. De kaartenorganisatie Visa past de verlaagde interchange fee voor verrichtingen binnen Europa toe ingevolge haar akkoord met de EU. De interchange fee voor Belgische verrichtingen werd reeds in het laatste trimester van 2015 aangepast.

 

De Wet betreffende de betalingsdiensten van 10.12.2009 (nu opgenomen in het Wetboek Economisch Recht) laat banken toe om de voorwaarden van hun raamcontract met de klant éénzijdig aan te passen, mits zij de mogelijkheid voorzien in het raamcontract en de klant minstens 2 maanden vooraf van de wijziging op de hoogte brengen. Tijdens deze 2 maanden heeft de klant de mogelijkheid om zijn overeenkomst met de bank te beëindigen. (De eventueel reeds betaalde jaarlijkse bijdrage voor het lopende jaar wordt dan pro rata teruggestort).

 

De bank heeft de verzoeker reeds in april 2015 ingelicht over de wijziging die zou ingaan op 1.09.2015. Tot eind augustus kreeg hij nog 3% cashback op zijn online aankopen met de kaart, nadien werd dit 1%.

 

Het document dat gevoegd was bij de aflevering van de kredietkaart is een welkomstbrief en geen contractueel of precontractueel document.

 

De bank meent dat zij correct gehandeld heeft.

 

3.         ADVIES VAN DE EXPERTEN[1]

 

Het College is van oordeel dat het verwelkomingsdocument dat in 2011 gevoegd was bij de aflevering van de kredietkaart aan verzoeker wel degelijk een bindende waarde heeft.

 

 

De bank bevestigt in dit stuk niet alleen de aanvaarding van de aanvraag voor een nieuwe kredietkaart, maar eveneens -op een uitdrukkelijke en onvoorwaardelijke wijze- de voordelen van de kaart “voor de rest van zijn leven”: namelijk 3% korting (cash back) op iedere met de kaart gedane online aankoop (met een maximum weliswaar van 100 euro per jaar) en de jaarlijkse storting van 5 euro op rekening.

 

 

Met deze welkombrief is volgens het College een rechtmatig vertrouwen bij verzoeker tot stand gebracht dat vermelde voordelen levenslang aan het gebruik van deze kredietkaart zouden verbonden zijn.

 

Op 16 april 2015 ontvangt verzoeker echter een brief van de bank, waarin aangekondigd wordt dat de bank ten gevolge van nieuwe Europese regelgeving betreffende de betalingsdiensten vanaf 1 september 2015 genoodzaakt is om de cashback te beperken tot 1% per online aankoop (met een maximum van 200 euro per jaar).

 

Met dit rondschrijven lijkt de bank te suggereren dat de voorgestelde aanpassing het rechtstreeks gevolg is van Europese wetgeving betreffende retail-betaaldiensten.

 

Pas door middel van de brief van de bank van 15 januari 2016 verneemt verzoeker dat de bank haar beslissing heeft genomen op grond van de Europese Verordening van 29 april 2015 betreffende afwikkelingsvergoedingen voor op kaarten gebaseerde betalingstransacties, die in artikel 4 bepaalt dat de afwikkelingsvergoeding die betalingsdienstaanbieders voor kredietkaarttransacties bieden of verlangen, per transactie niet meer dan 0,3 % van de transactiewaarde mag bedragen.

 

 

De Verordening heeft dus in de eerste plaats betrekking op de rechtsverhouding tussen betalingsdienstaanbieders zelf, waarbij voortaan een maximum wordt opgelegd aan de interchange fee, die de bank van de kaarthouder mag ontvangen vanwege de bank van de handelaar.

 

Het College is overigens ook verwonderd dat de bank de aanpassing van het cashback-voordeel reeds met ingang van 1 september 2015 heeft doorgevoerd, terwijl artikel 4 van de Verordening met ingang van 9 december 2015 in werking is getreden.

 

Niettegenstaande dat de bank met het rondschrijven van 16 april 2015 art. 4 van haar Algemene Voorwaarden en art. VII.15, §1 van het Wetboek Economisch Recht heeft nageleefd, door de kaarthouders meer dan twee maanden voor het ingaan van deze wijziging op de hoogte te brengen, is het College van mening dat het rechtmatig vertrouwen van verzoeker, dat de korting van 3% per internetaankoop levenslang zou gelden, niettemin is aangetast.

 

 

Hoewel het jaarlijkse maximum aan te ontvangen cashbacks vanaf september 2015 weliswaar is verdubbeld, betekent de verlaging van de korting per transactie van 3% naar 1% dat verzoeker meer internetaankopen zal moeten verrichten om tot eenzelfde jaarlijks voordeel te komen als de vorige jaren.

 

In deze context stelt het College voor dat de bank aan verzoeker de mogelijkheid biedt om de overeenkomst met de bank alsnog te beëindigen met pro rata terugstorting voor het lopende jaar van de bijdrage voor het gebruik van de kredietkaart.’

 

4.         BESLUIT VAN DE OMBUDSMAN

 

De Ombudsman heeft kennisgenomen van het advies van het College. De Ombudsman meent inderdaad dat de expliciete belofte van de bank om aan de verzoeker levenslang een korting van 3% op zijn online aankopen toe te kennen, zekere verwachtingen bij hem heeft doen ontstaan en dat deze geschaad werden door de beslissing van de bank om de korting terug te brengen naar 1%.

 

Wanneer de verzoeker de kredietkaart aan deze voorwaarden niet langer wil aanhouden, heeft hij de mogelijkheid om het contract te beëindigen. Uit billijkheidsoverwegingen meent de Ombudsman dat de bank als commerciële geste een nieuw contract moet voorstellen aan de verzoeker dat hem voordelen biedt teneinde de schade die hij ingevolge haar beslissing lijdt te compenseren.

 

 


[1] Het college van experten vond plaats op 21.06.2016, in aanwezigheid van de heer A. Van Oevelen (voorzitter), mevrouw M._F. Carlier, (ondervoorzitster), mevrouwen M. Mannès en N. Spruyt, de heren F. de Patoul, L. Jansen en E. Struye de Swielande (leden). Het advies is definitief goedgekeurd door de experten op 4.07.2016.