Vorige

Consumentenkrediet – ondertekening door alle partijen – standaardcontracten.

2013.0594

 

THEMA

 

Consumentenkrediet – ondertekening door alle partijen – standaardcontracten.

 

ADVIES

 

Aanwezig :
De heer A. Van Oevelen, voorzitter;

Mevrouw M.-F. Carlier, plaatsvervangend voorzitter;
De heren F. de Patoul, E. Struye de Swielande, N. Claeys, L. Jansen, leden
Mevrouw M. Mannès, N. Spruyt, leden.

 

Datum : 18 juni 2013

 

I. DE FEITEN, HET VOORWERP VAN DE BETWISTING EN DE STANDPUNTEN VAN DE PARTIJEN

 

Op 14 juli 2008 werd met de kredietinstelling een overeenkomst van kredietopening aangegaan waarvan niet wordt betwist dat zij onder het toepassingsgebied van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet valt. Op de linkerzijde van deze overeenkomst staan de financiële gegevens en de identiteitsgegevens van de kredietgever, van verzoeker, aangeduid als “consument 1”, en van mevrouw X, de toenmalige echtgenote van verzoeker, aangeduid als “consument 2”. De rechterzijde omvat de tekst van de eigenlijke overeenkomst, met een verwijzing naar de toepasselijke algemene kredietvoorwaarden, en is enkel door de verzoeker als “consument 1” ondertekend.

 

Door tussenkomst van een Regionale Dienst Schuldbemiddeling beroept verzoeker zich op het ontbreken van de handtekening van zijn toenmalige echtgenote op deze overeenkomst om op grond van artikel 16 van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet aan te voeren dat, aangezien de kredietovereenkomst niet door alle partijen is ondertekend, de kredietinstelling aan hem geen betaling had mogen doen. Volgens deze dienst moeten alle consumenten die op de overeenkomst vermeld staan, ook worden beschouwd als partijen in de zin van deze wetsbepaling.

 

De kredietinstelling is het hiermee niet eens. Zij is van oordeel dat het ontbreken van de handtekening van de toenmalige echtgenote van verzoeker op de kredietovereenkomst geen afbreuk doet aan de geldigheid van deze overeenkomst en evenmin aan de gehoudenheid van verzoeker. Het begrip “partijen” in artikel 16 van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet slaat volgens haar enkel op de consument, de kredietgever en de kredietbemiddelaar. Het is niet omdat de gegevens van de toenmalige echtgenote van verzoeker op de overeenkomst vermeld staan, dat zij ook de overeenkomst moest ondertekenen. De kredietinstelling voegt eraan toe dat de toenmalige echtgenote van verzoeker ervoor gekozen had om zich niet te verbinden aan deze kredietovereenkomst, wat haar vrije beslissing was, en dat zij om die reden de overeenkomst niet ondertekend heeft.

 

Op 24 april 2013 was verzoeker aan de kredietinstelling een  totaal bedrag van 1814,16 euro verschuldigd. De kredietinstelling is bereid om alle rappelkosten en nalatigheidsinteresten voor een totaal bedrag van 170,46 euro te laten vallen indien verzoeker het bedrag van 1643,70 euro betaalt vóór 20 mei 2013.

 

II. ADVIES VAN HET COLLEGE

 

Artikel 16 van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet luidde op het ogenblik van het sluiten van de voorliggende overeenkomst als volgt :

 

“Zolang de kredietovereenkomst niet door alle partijen is ondertekend, mag geen betaling worden gedaan, noch door de kredietgever aan de consument of voor diens rekening, noch door de consument aan de kredietgever”.

 

Bij gebreke van een andersluidende wetsbepaling dient het begrip “partijen” in deze overeenkomst te worden verstaan in de zin die in het algemene contractenrecht aan dit begrip toekomt. In het algemene contractenrecht dient als partij te worden beschouwd degene die zich vrijwillig ertoe verbindt om een overeenkomst te sluiten. De wilsautonomie, de vrije wil van partijen om zich bij overeenkomst te verbinden, vormt de basis van de contractuele gebondenheid. Het bewijs van de bedoeling van een partij om een contract te sluiten wordt geleverd door de handtekening, die het teken vormt waarmee een persoon te kennen geeft dat hij akkoord gaat met de inhoud van het geschrift dat hij ondertekent, in dit geval een kredietovereenkomst.

 

In dit geval bevat het voorliggende document aan de linkerzijde een aantal informatieve gegevens en aan de rechterzijde onder de hoofding “Aanvaarding van de overeenkomst” enkel de handtekening van verzoeker als consument en niet die van zijn toenmalige echtgenote, waaruit blijkt dat alleen de verzoeker zich heeft willen verbinden door deze overeenkomst. De omstandigheid dat op de linkerzijde van deze overeenkomst ook de naam en de identiteitsgegevens van de toenmalige echtgenote van verzoeker onder de hoofding “consument 2” worden vermeld, doen hieraan geen afbreuk.

 

Volledigheidshalve voegt het College hieraan toe dat geen enkele wettelijke bepaling voorschrijft dat een overeenkomst van kredietopening die onder het toepassingsgebied van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet valt, door beide echtgenoten moet worden aangegaan.

 

Zonder afbreuk te doen aan wat voorafgaat, wenst het College, in het raam van zijn bemiddelingsopdracht, erop te wijzen dat het aanbeveling verdient dat de kredietinstelling in de formulieren en de standaardcontracten die zij hanteert, in de toekomst duidelijker zou aangeven welk gedeelte als informatie is bedoeld en welk gedeelte het eigenlijke contract uitmaakt. Daartoe kan gebruik worden gemaakt van formuleringen als “schrappen wat niet van toepassing is”.

 

III. BESLUIT

 

De klacht van de verzoeker is ontvankelijk, maar ongegrond.

 

Het College neemt akte van het aanbod van de kredietinstelling om alle rappelkosten en nalatigheidsinteresten voor een totaal bedrag van 170,46 euro te laten vallen, indien verzoeker het bedrag van 1643,70 betaalt.