Vorige

Consumentenkrediet : onaangepast krediet.

2007.1716

 

THEMA

 

Consumentenkrediet : onaangepast krediet.

 

ADVIES

 

Aanwezig :


De heren A. Van Oevelen, Voorzitter;

 

Mevrouw L-M. Henrion, Plaatsvervangend Voorzitter;

 

De heren F. de Patoul, P. Drogné, N. Claeys, L. Jansen, R. Jonckheere, Cl. Louis, leden.

 

Datum : 18 maart 2008

 

I. DE FEITEN, HET VOORWERP VAN DE BETWISTING EN DE STANDPUNTEN VAN DE PARTIJEN

 

In maart 1998 wenste verzoeker een waardevol tweedehands voertuig te verwerven. Hij contacteert een kredietmakelaar en sluit met diens tussenkomst met de Bank een overeenkomst tot kredietopening voor onbepaalde duur voor een bedrag van 16.113 EUR.

 

De kredietovereenkomst vermeldt dat verzoeker een inkomen heeft van 1.735 EUR en hij verbindt zich met een solidaire medeschuldenaar, verblijvend op een verschillend adres, die werkloze is met een inkomen van 1.462 EUR, met inbegrip van de kinderbijslagen.

 

Verzoeker zet uiteen dat hij regelmatig belangrijke sommen heeft gestort en dat negen jaar na het sluiten van de kredietovereenkomst, hij ongeveer 13.000 EUR verschuldigd blijft. Hij stelt de Bank aansprakelijk in het licht van de raadgevingsplicht.

 

De Bank betwist deze aansprakelijkheidsstelling en stelt de consument duidelijk te hebben voorgelicht over de gevolgen van de gekozen kredietvorm, meer bepaald met betrekking tot het feit dat het de consument toekwam zelf te beslissen over het ritme van afbetaling van het kapitaal. Volgens de Bank waren de vorm en het bedrag van het krediet aangepast aan de inkomsten van de consument en aan het doel van het krediet.

 

De Bank vraagt bovendien aan het College haar beslissing op te schorten ten gevolge van de klacht neergelegd door de consument bij de FOD Economie.

 

II. ADVIES VAN HET OMBUDSCOLLEGE

 

A. Wat de invloed van de klacht bij de FOD Economie betreft

 

Het College maakt hier toepassing van artikel 7 van zijn reglement volgens welk het bevoegd is om ondanks een lopend strafonderzoek toch advies uit te brengen.

 

B. Wat de grond van de zaak betreft

 

Het college oordeelt dat de Bank en de kredietmakelaar zijn tekort gekomen aan de door artikel 11 van de wet op het consumentenkrediet opgelegde verplichting om voor de kredietovereenkomsten die zij gewoonlijk aanbieden of waarvoor zij gewoonlijk bemiddelen, het krediet te zoeken dat qua soort en bedrag het best is aangepast, rekening houdend met de financiële toestand van de consument op het ogenblik van het sluiten van de kredietovereenkomst.

 

Deze beoordeling is gebaseerd op volgende overwegingen :

 

1. De duur van het krediet :

 

De overeenkomst vermeldt dat het voorwerp van het krediet de verwerving van een tweedehands wagen betreft. Behalve bijzondere omstandigheden (die hier niet aanwezig zijn) is een krediet van onbepaalde duur in dit geval niet aangepast aan de verwerving van een dergelijk consumptiegoed.

 

Deze operatie moet worden gefinancierd door een krediet waarvan de afbetaling moet overeenstemmen met de levensduur van het goed. Het is onder deze voorwaarde dat de consument, op het tijdstip dat het goed buiten gebruik is, dit zal kunnen vervangen.

 

De Bank erkent dit in haar brief van 19 november 1997 die de voorafnemingen schorst omwille van het feit dat het gefinancierde goed niet meer bestaat en voorziet een afbetalingsplan van het kapitaal.

 

De financiering van een nieuw voertuig wordt gewoonlijk overeengekomen voor een maximumduur van 5 jaar. In dit geval had het krediet noodzakelijk beperkt moeten zijn tot 5 jaar (en zelfs minder, aangezien het een tweede handsvoertuig betreft).

 

2. De vorm van het krediet

 

Behoudens bijzondere omstandigheden (die in dit geval niet aanwezig zijn), is de kredietopening geen kredietvorm aangepast voor de financiering van een goed van deze aard. Deze kredietvorm voorziet inderdaad in geen enkele verplichte afbetaling van het kapitaal en veroorzaakt een voortdurende schuldenlast.

 

Het College is van oordeel dat de Bank in dit geval de soepelheid van de terugbetaling van de kredietopening niet kan inroepen, aangezien de inkomsten van de consument constant zijn en het gevraagde krediet in eerste instantie geen ander voorwerp had dan de financiering van de verwerving van het voertuig.

 

In dit geval had de Bank een lening op afbetaling moeten voorstellen, een kredietvorm waarvan zij erkent deze gewoonlijk toe te passen (zie haar brief van 16 maart 2008 aan de consument).

 

3. De intrestvoet van het krediet

 

Ten tijde van het sluiten van de overeenkomst was de maximum intrestvoet toegestaan door de Koning voor de leningen op afbetaling van meer dan 400.000 BEF met een duurtijd van 48 maanden, 12%. Voor de kredietopeningen van meer dan 50.000 BEF en van onbepaalde duur (zonder betalingskaarten) was deze 13%. Het is bovendien bekend dat de intrestenvoet van de lenigen op afbetaling voor de financiering van voertuigen een aantrekkingsproduct zijn waarvan de intrestvoet ruim onder de maximumvoet is (momenteel 8 à 9% voor een tweedehands voertuig voor een maximum intrestvoet van 14%).

 

Het College stelt vast dat de Bank in dit geval een lening heeft voorgesteld aan een jaarlijks kostenpercentage (12,33%) dicht bij het maximum toegestane voor de kredietopeningen hoewel ze de mogelijkheid had om een lening op afbetaling voor te stellen tegen een intrestvoet die gevoelig lager was en veel meer aangepast was aan de kredietnood van verzoeker.

 

Op basis van deze overwegingen is het College van oordeel dat de Bank tekort is geschoten aan haar raadgevingsverplichting. Artikel 92 van de wet op het consumentenkrediet voorziet dat de rechter de mogelijkheid heeft om de verplichting van de consument te verminderen maximum tot het geleende bedrag.

 

Het College is van oordeel dat in dit geval de maximumsanctie zich opdringt.

 

III. BESLUIT

 

Het College verzoekt de Bank de afrekening van de ontvangen sommen van de consument op te stellen binnen de 15 dagen van dit advies. Indien de consument meer dan 16.113 EUR heeft betaald, verzoekt het College de Bank om aan de consument terug te betalen al wat dit bedrag te boven gaat. Indien de consument minder dan 16.113 EUR heeft betaald, wordt de consument verzocht te betalen wat hij nog verschuldigd is tegen 160 EUR per maand.

 

De Bank heeft het advies van het College niet gevolgd.