Vorige

Consumentenkredieten – Uitvoering kredietovereenkomst – Opzeg van het krediet/Blokkering van het krediet.

2018.346

THEMA

Consumentenkredieten – Uitvoering kredietovereenkomst – Opzeg van het krediet/Blokkering van het krediet.

ADVIES

Aanwezig :
De heer A. Van Oevelen, Voorzitter ;
De heren J. Vannerom, R. Steennot, A. Guigui, leden
Mevrouw N. Spruyt, lid.

Datum : 11 september 2018

1. BESCHRIJVING VAN DE KLACHT
In september 2013 ging verzoeker bij de bank een lening op afbetaling aan ten bedrage van 28.000 euro. In zijn aanvraag voor die lening had verzoeker uitdrukkelijk vermeld: “Kwijtschelding van schuld bij overlijden” - “Ja”. De kosten van deze facultatieve overlijdensverzekering zijn in de debetrentevoet inbegrepen (zie het document “Europese standaardinformatie inzake consumentenkrediet”, p. 2, punt 3).
Verzoeker koos aldus voor een lening met verzekering waarvoor de debetrentevoet 7 % bedraagt. De verzekering vormt een ondeelbaar geheel met het leningscontract.
Deze verzekering werd einde 2013 vervangen door de “Verzekering Financiële Bescherming bij Lening op Afbetaling”. Artikel 8 van dit contract bepaalt dat de waarborg eindigt bij het opeisbaar stellen van het verzekerde krediet.
Wegens wanbetaling werd het krediet op 22 mei 2015 opeisbaar gesteld. Met toepassing van artikel 8 van het verzekeringscontract eindigde op dat ogenblik de verzekering. De bank berekent de nalatigheidsinterest vanaf dat moment zoals voorzien in het contract, namelijk aan 7,7%. Verzoeker is het hiermee echter niet eens. Hij is van oordeel dat, als de verzekering wegviel, de rentevoet verlaagd moest worden.
2. STANDPUNT VAN DE BANK
De bank stelt dat het contract een rentevoet van 7% inclusief de premie voor de verzekering voorziet. De nalatigheidsinterest bedraagt contractueel 7,7%. De bank meent dat zij de nalatigheidsinteresten correct heeft berekend.
Voorstel tot oplossing van het geschil:
Tussen de uitnodiging voor de bijeenkomst van het College en het tijdstip van de vergadering van het College, werden nog verdere onderhandelingen tussen partijen gevoerd. Teneinde in het dossier tot een oplossing te kunnen komen, is de bank bereid om vanaf de opzeg van het krediet, de nalatigheids-interesten te berekenen aan 6,6%. De bank is bereid haar afrekening op dit punt aan te passen. De bank vraagt dan wel dat verzoeker het saldo van de schuld op dat moment, rekening houdend met het voorstel van de bank berekend aan 385,37 EUR, zo snel mogelijk aanzuivert.
Verzoeker is bereid op dit voorstel in te gaan op voorwaarde dat de bank de fichering onmiddellijk doet schrappen of hem anders een schadevergoeding uitkeert.
3. ADVIES VAN DE EXPERTEN
Het College van Experten neemt akte van het regelingsvoorstel van de bank.
Voorts is het College van Experten van oordeel dat de bank terecht aanvoert dat zij niet kan ingaan op het voorstel van verzoeker dat zijn registratie bij de Centrale voor Kredieten aan Particulieren ongedaan wordt gemaakt. Dit is immers een wettelijke verplichting die de openbare orde aanbelangt of toch minstens van dwingend recht is en waaraan door een private overeenkomst geen afbreuk kan worden gedaan (zie artikel 6 Burgerlijk Wetboek).
Ten slotte is het College van oordeel dat er geen redenen zijn om aan verzoeker nog een bijkomende schadevergoeding toe te kennen.
4. BESLUIT VAN DE OMBUDSMAN
De Ombudsman stelt vast dat de Experten kennis hebben genomen van het voorstel van de bank en dat zij hierin een oplossing van het geschil zien.
Zoals de Ombudsman reeds meedeelde aan verzoeker laat de wet niet toe dat een fichering in de CKP (Centrale voor Kredieten aan Particulieren) onmiddellijk geschrapt wordt bij regularisatie van de schuld. Na de volledige regularisatie blijft de fichering nog 12 maanden behouden, weliswaar met de vermelding ‘geregulariseerd’.
Het College is van mening dat de bank geen bijkomende schadevergoeding dient te betalen aan verzoeker.
De Ombudsman raadt verzoeker aan om het saldo van de vordering van de bank (rekening houdend met het voorstel van de bank) thans zonder uitstel te voldoen.