Vorige

Consumentenkredieten-Uitvoering kredietovereenkomst-Registratie NBB

2020.4620

THEMA

Consumentenkredieten, Uitvoering kredietovereenkomst, Registratie NBB

ADVIES

Aanwezig :

De heren R. Steennot, A. Guigui, P D’Haen, leden
Mevrouw N. Spruyt, lid.

Datum : 16 februari 2021

1. KLACHT
De klacht betreft een negatieve melding door de bank bij de Centrale voor Kredieten aan Particulieren (CKP) van de Nationale Bank van België (NBB).
De klager is op 8/9/2020 negatief gemeld bij de CKP met betrekking tot zijn kredietopening bij de bank. Hij stelt dat niet voldaan is aan de voorwaarden van artikel 5, §2 van het Koninklijk Besluit van 23/3/2017 tot regeling van de CKP (KB CKP).
Hij stelt dat zijn kredietopening op 31/5/2020 geen betalingsachterstand vertoonde. De terugbetalingen in mei waren hoger dan het minimaal terug te betalen bedrag met vervaldatum 30/4/2020. Op 31/5/2020 verviel er 54,79 EUR. De termijn van 3 maanden voor dit vervallen bedrag, zoals bepaald in artikel 5, § 1, 2°, a) KB CKP liep af op 31/8/2020.

Hij merkt op dat de terugbetalingen van 0,76 EUR en 20,23 EUR gedaan werden in de maand waarin enkel deze 54,79 EUR al was vervallen en dus enkel voor de terugbetaling van dit vervallen bedrag in aanmerking kunnen komen.

Aangezien volgens artikel 5, §1, 2°, a) KB CKP enkel het niet binnen de 3 maanden terugbetaald bedrag wordt bedoeld, en het aan die criteria beantwoordend bedrag van wanbetaling (oftewel achterstallig bedrag) volgens artikel 5, §2 KB CKP bij een eerste registratie betrekking moet hebben op een som hoger dan 50 EUR, is de melding die op 8/9/2020 werd gedaan volgens hem dus onwettig.

In artikel 6 KB CKP wordt uitdrukkelijk vermeld dat de datum van wanbetaling de datum is waarop voldaan is aan de wettelijke registratiecriteria bedoeld in artikel 5. Vervallen bedragen waarvan de termijn van 3 maanden nog niet is afgelopen voldoen hier niet aan en kunnen dus niet in het bedrag van wanbetaling (oftewel achterstallig bedrag) worden inbegrepen.

Hij kan de schending van artikel 5, §2 KB CKP ook via een alternatieve redenering aantonen. In de rappelbrief van 16/6/2020 stelt de bank dat op 16/6/2020 het totaal aan vervallen en niet-betaald kapitaal, vervallen en niet-betaalde debetinterest en diversen 38,80 EUR bedroeg.

Dit niet-betaalde bedrag op 16/6/2020 van 38,80 EUR betreft het niet-betaalde bedrag van het op 31/5/2020 vervallen bedrag van 54,79 EUR waarvan de terugbetalingstermijn van 3 maanden op 31/8/2020 afliep. Aangezien de periode tussen 16/6/2020 en 4/9/2020 minder dan 3 maanden bedraagt, kan het in artikel 5, §2 bedoelde achterstallig bedrag in geen geval hoger zijn dan deze 38,80 EUR.

Aangezien het op 4/9/2020 enkel mogelijk kan zijn dat het vervallen bedrag van 31/5/2020 niet binnen de 3 maanden werd terugbetaald, en deze 38,80 EUR het vervallen bedrag van 31/5/2020 betreft, kan het in artikel 5, §2 KB CKP bedoelde achterstallig bedrag in geen geval hoger zijn dan 38,80 EUR en voldoet de registratie volgens hem niet aan de criteria.
Enkel op 1/10/2020, wanneer een bedrag met vervaldatum 30/6/2020 niet binnen de 3 maanden zou zijn terugbetaald, zou het pas mogelijk zijn geweest dat er een ander bedrag dan deze 38,80 EUR niet binnen de 3 maanden werd terugbetaald. Dit is niet het geval aangezien de kredietopening voor 1/10/2020 werd opgezegd en volledig werd terugbetaald.
Hij merkt ook op dat het bij de registratie gemelde bedrag van 224,98 EUR niet overeenkomt met het in artikel 6, 4°, a) KB CKP bedoelde bedrag. In het door de bank gemelde bedrag zijn ook vervallen bedragen inbegrepen waarvan de termijn van 3 maanden nog niet was afgelopen. Volgens artikel 6, 4°, a) KB CKP daarentegen, moeten de in artikel 5, § 1, 2°, a) KB CKP bedoelde vervallen en niet-betaalde bedragen worden gemeld, zijnde het niet binnen de 3 maanden betaalde bedrag van het op 31/5/2020 vervallen bedrag van 54,79 EUR.
De kredietopening werd overigens op 21/9/2020 door de bank opgezegd en het gevraagde bedrag werd op 25/9/2020 overgeschreven.

Hij wenst dat zijn melding bij de CKP geschrapt wordt.

2. STANDPUNT VAN DE BANK
Zoals blijkt uit de opeenvolgende rappelbrieven en opzegbrief, werden de vervallen termijnbedragen gedurende 3 opeenvolgende maanden niet of onvolledig betaald. De achterstand start met 38,80 EUR, maar loopt daarna op tot meer dan 200 EUR. Dit blijkt ook duidelijk uit de maandafrekeningen van het Flex Budget.
De bank verwijst naar de meldingscriteria voor de registratie van wanbetalingen, zoals gestipuleerd op de website van de NBB.
Het is niet, zoals de klager stelt, dat de bank enkel het bedrag van de eerste achterstand, nl. 38,80 EUR op 16/6/2020, in aanmerking zou mogen nemen als trigger voor de melding. Deze achterstand werd immers niet terugbetaald en liep intussen maandelijks verder op tot méér dan 50 EUR. Het bedrag werd dus niet of onvolledig terugbetaald binnen een termijn van 3 maanden, namelijk op 16/9/2020. Ook de opeisbaarstelling, die gebeurde op 21/9/2020 ten gevolge van de aanhoudende achterstand die intussen verder opgelopen was, is een trigger om de schuld te melden aan de NBB. Er was dus zeker voldaan aan de meldingscriteria voor de registratie van wanbetalingen. Het artikel 5, §2 KB CKP waarnaar hij verwijst, is hier bijgevolg niet van toepassing.
De bank was verplicht de achterstand te melden aan de NBB gezien de opeenvolgende achterstand en de opeisbaarstelling van het Flex Budget. De bank is dan ook niet bereid om deze melding te schrappen op basis van zijn zienswijze.

3. ADVIES VAN DE EXPERTEN
Indien de kredietnemer in gebreke blijft dient de kredietgever de wanbetaling te melden aan de Centrale voor Kredieten aan Particulieren, zodra de wanbetaling voldoet aan bepaalde criteria. Deze criteria zijn bepaald in artikel 5 van het K.B. van 23/3/2017 tot Regeling van de Centrale voor Kredieten aan Particulieren. Aangezien het in casu gaat om een kredietopening moet artikel 5 §1, 2° van het K.B. gehanteerd worden. Relevant voor deze zaak is punt a) dat bepaalt dat de melding kan/moet geschieden indien een bedrag aan kapitaal en/of totale kosten van het krediet voor de consument komt te vervallen overeenkomstig de voorwaarden van de kredietovereenkomst en dit niet of onvolledig werd terugbetaald binnen een termijn van drie maanden. Artikel 5 §2 voegt er evenwel aan toe dat een eerste registratie van een wanbetaling betreffende een kredietovereenkomst niet hoeft en niet kan plaatsvinden indien het bedrag van deze wanbetaling niet hoger is dan 50 EUR.
In casu is het duidelijk dat op 31/5/2020 een bedrag van 54,79 EUR diende afgelost te worden en dat dit bedrag niet volledig werd terugbetaald binnen de drie maanden (aldus is aan de voorwaarden van artikel 5 §1, 2°, a) voldaan). Op datum van de registratie van de wanbetaling was nog 38,20 EUR van het oorspronkelijke bedrag van 54,79 EUR verschuldigd. De totale betalingsachterstand was evenwel opgelopen tot meer dan 200 EUR.
Het argument van de klager dat bij de registratie van een eerste wanbetaling (voor de berekening van de in artikel 5§2 bepaalde grens van 50 EUR) enkel rekening gehouden zou mogen worden met bedragen die op het ogenblik van de registratie reeds drie maanden opeisbaar zijn, kan niet aanvaard worden. Het college is van oordeel dat de registratie moet geschieden indien 1) binnen de drie maanden het vervallen bedrag niet volledig werd terugbetaald en 2) op het ogenblik van de registratie de som van alle op dat ogenblik vervallen en niet betaalde bedragen (i.e. kapitaal en totale kosten van het krediet) de grens van 50 EUR overschrijdt.
Bij de interpretatie van artikel 5 van het KB houdt het college in het bijzonder rekening met de door de regelgever nagestreefde doelstellingen. Deze bestaan erin dat via een melding in de Centrale andere kredietgevers op de hoogte zouden zijn van betalingsachterstanden die de kredietnemer niet kan of wil aanzuiveren en die op het ogenblik van de registratie hoger zijn dan 50 EUR. Kredietgevers hebben deze informatie immers nodig wanneer zij de kredietwaardigheid van consumenten onderzoeken. Het college merkt ook op dat de kredietgever verschillende ingebrekestellingen aan de kredietnemer heeft verzonden waarin melding werd gemaakt van de oplopende betalingsachterstand. De kredietnemer had dus de tijd om de betrokken bedragen tijdig volledig aan te zuiveren en op die manier registratie in het negatieve luik van de Centrale te vermijden.
4. BESLUIT VAN DE OMBUDSMAN
De Ombudsman sluit zich aan bij het advies van de experten.