Vorige

Diefstal van bankkaart – geboortedatum als geheime code.

 

 

2012.1194

 

THEMA

 

Diefstal van bankkaart – geboortedatum als geheime code.

 

ADVIES

 

Aanwezig :
De heren A. Van Oevelen, voorzitter;
Mevrouw M.-F. Carlier, plaatsvervangend voorzitter
De heren E. Struye de Swielande, N. Claeys, L. Jansen, leden
Mevrouw M. Mannès, N. Spruyt, leden.

 

Datum : 15 januari 2013

 

I. DE FEITEN, HET VOORWERP VAN DE BETWISTING EN DE STANDPUNTEN VAN DE PARTIJEN

 

A. De feiten

 

Op 29 oktober 2011 werd verzoeker rond 07:00 overvallen te Antwerpen en beroofd van zijn GSM, iPod en portefeuille, waarin onder meer zijn SIS-kaart en bankkaart zaten.

 

Verzoeker heeft dezelfde dag bij de politie van Antwerpen aangifte gedaan van deze diefstal; er werd een vereenvoudigd proces-verbaal opgesteld.

 

De bankkaart werd op 29 oktober 2011 om 9:35 bij Card Stop geblokkeerd.

 

Er blijken echter met de betaalkaart voordien tussen 07:19 en 08:35 verschillende geldopvragingen te zijn gebeurd en dit voor een totaal bedrag van 2.020 euro.

 

De preciese omstandigheden van de diefstal maken het voorwerp uit van een bijkomend proces-verbaal van 22 november 2011, waarin verzoeker verklaart dat de geheime code bestond uit de eerste vier digits van zijn geboortedatum.

 

B. Het standpunt van verzoeker

 

Verzoeker betwist dat hij een grove nalatigheid zou hebben begaan. Nergens had hij zijn geheime code genoteerd. Overigens sluit hij niet uit dat hij het slachtoffer is geweest van shoulder surfing en betreurt hij dat de bank hem voordien niet voldoende heeft gewezen op de mogelijkheid om de afhalingslimiet verbonden aan de kaart te beperken.

 

C. Het standpunt van de bank

 

Aangezien de bank van oordeel is dat verzoeker een grove nalatigheid heeft begaan, heeft zij tot dusver geweigerd de bewuste geldafhalingen die vóór de blokkering van de kaart zijn gebeurd, terug te storten.

 

Zij verwijst hiervoor naar art. 9.1.3. van haar Reglement dat toepasselijk is op betaalkaarten en preciseert dat de geheime code strikt persoonlijk is en nergens door de rechtmatige kaarthouder mag genoteerd worden.

 

Tevens merkt de bank op dat zij in haar “gouden tips” aan haar cliënten heeft afgeraden om een geheime code te kiezen die al te zeer voor de hand liggend is, zoals bijvoorbeeld de cijfers van de geboortedatum.

 

De bank betwijfelt ten slotte dat verzoeker het slachtoffer zou zijn geweest van shoulder surfing, vermits de laatste rechtmatige geldopvraging door verzoeker op 28 oktober 2011 om 22:25, dus geruime tijd vóór de diefstal, plaatsvond.

 

II. ADVIES VAN HET COLLEGE VAN EXPERTEN VAN OMBUDSFIN

 

Bij wet van 10 december 2009 betreffende de betalingsdiensten wordt bepaald dat de gebruiker van dergelijke diensten alle redelijke maatregelen moet nemen om de veiligheid van het betaalinstrument en de gepersonaliseerde veiligheidskenmerken ervan te waarborgen.

 

De wet preciseert ook dat de gebruiker van een betaalinstrument alle verliezen draagt die uit niet-toegestane betalingstransacties voortvloeien, wanneer zou blijken dat hij bedrieglijk, opzettelijk of met grove nalatigheid deze verplichtingen niet zou zijn nagekomen.

 

Wanneer de betaler echter niet bedrieglijk blijkt te hebben gehandeld of niet opzettelijk of met grove nalatigheid zijn verplichtingen niet is nagekomen, draagt hij evenwel geen enkel verlies behalve de franchise.

 

De bewijslast inzake bedrog, opzet of grove nalatigheid komt aan de aanbieder van betalingsdiensten toe.

 

Wordt door de wet onder andere als grove nalatigheid beschouwd: het feit vanwege de betaler, om zijn geheime code in een gemakkelijk herkenbare vorm te noteren, met name op het betaalinstrument.

 

In casu is het College van oordeel dat de bank geen toereikende argumenten naar voren brengt tot bewijs van grove nalatigheid in hoofde van de verzoeker.

 

De keuze van verzoeker voor een geheime code bestaande uit de eerste vier cijfers van zijn geboortedatum kan weliswaar als onvoorzichtig worden bestempeld, maar maakt als dusdanig geen grove nalatigheid uit.

 

III. BESLUIT

 

De klacht van verzoeker is ontvankelijk en gegrond.

 

Het College stelt derhalve aan de bank voor om aan verzoeker het bedrag van 2.020 euro verminderd met de franchise ten bedrage van 150 euro terug te betalen.

 

De bank heeft het advies van het College gevolgd.