Vorige

Diefstal van bankkaart en kredietkaart – portefeuille in zijn jaszak – geen grove nalatigheid.

 

2012.2580

 

THEMA

 

Diefstal van bankkaart en kredietkaart – portefeuille in zijn jaszak – geen grove nalatigheid.

 

ADVIES

 

Aanwezig :
De heren A. Van Oevelen, voorzitter;
Mevrouw M.-F. Carlier, plaatsvervangend voorzitter
De heren F. de Patoul, E. Struye de Swielande, N. Claeys, L. Jansen, leden
Mevrouw M. Mannès, N. Spruyt, leden.

 

Datum : 16 april 2013

 

I. DE FEITEN, HET VOORWERP VAN DE BETWISTING EN DE STANDPUNTEN VAN DE PARTIJEN

 

A. De feiten en het standpunt van verzoeker

 

In een proces-verbaal, opgemaakt door de politie te Gent op 19 november 2012, verklaart verzoeker dat hij op 15 november 2012 ’s middags ging eten in een benzinestation. Naar eigen zeggen heeft hij er omstreeks 12u10 aan de kassa van de broodjesbar van dit tankstation een kleinigheid betaald met zijn bankkaart. Daarna heeft hij zich in deze broodjesbar neergezet en heeft hij zijn jas over zijn stoel gehangen. Hij is dan even een krant gaan halen en is dan terug aan zijn tafel gaan zitten. Hij is nadien opnieuw naar klanten vertrokken, en toen hij naar de Carwash was gegaan, stelde hij vast dat zijn bankkaart en zijn kredietkaart verdwenen waren uit zijn portefeuille die in zijn jaszak zat. Verzoeker voegt eraan toe dat zijn jaszak sluit met drukknopen en dat hij er zeker van was dat die nog gesloten waren. Omstreeks 15u30 heeft verzoeker naar Cardstop getelefoneerd om het verlies van zijn beide kaarten te melden. Navraag bij zijn bank leerde hem dat er 470 euro was afgehaald van zijn bankrekening. Ten slotte meldt verzoeker in dit proces-verbaal dat hij geen idee heeft van de daders en dat hij klacht neerlegt tegen onbekenden.

 

In een proces-verbaal van 7 december 2012, eveneens opgemaakt door de politie te Gent, verklaart verzoeker dat hij op 19 november 2012 nog niet beschikte over alle gegevens en dat achteraf blijkt dat er op 15 november met de te zijnen nadele gestolen bankkaart en kredietkaart niet 470 euro maar 887,52 euro van zijn bankrekening is afgehaald. Verzoeker wijst erop dat, hoewel hij op 15 november 2012 omstreeks 15u30 Cardstop op de hoogte had gebracht van de diefstal van zijn bankkaart en zijn kredietkaart, er ’s anderendaags nog 62,52 euro met zijn kredietkaart werd betaald. Inzake het onbeheerd achterlaten van zijn jas met portefeuille voegt verzoeker er nog aan toe dat hij op 15 november om 12u10 met zijn bankkaart een kleinigheid heeft betaald aan de broodjesbar van het tankstation. Tijdens die betaling stonden er enkele personen dicht achter hem aan en hij acht het meer dan waarschijnlijk dat op dat ogenblik de code van zijn kaart werd verkregen door de dader. Tijdens die betaling werd hij immers opgebeld door een collega en waarschijnlijk heeft iemand gebruik gemaakt van zijn veranderde fysieke positie om mee te kijken naar het intikken van zijn code. Ten slotte verklaart verzoeker dat hij na de betaling aan een tafeltje heeft plaatsgenomen, dat in zijn rechterjaszak zijn portefeuille stak met daarin de later gestolen bankkaart en kredietkaart en dat hij zich naar een nabij gelegen tafeltje begaf, vier à vijf meter verder gelegen, om er een krant te nemen. Hij liet zo zijn jas gedurende maximum tien seconden onbeheerd achter, maar hij was ervan overtuigd dat zijn jas en de inhoud ervan voldoende veilig waren. Verzoeker verklaart ook nog dat de geheime code van zijn bankkaart en zijn kredietkaart niet in zijn portefeuille werd bewaard en evenmin in de nabijheid van deze kaarten en dat die geheime code ook nergens op vermeld staat. Om al deze redenen is verzoeker van oordeel dat hij niet nalatig is geweest.

 

In een e-mailbericht aan de bank van 3 december 2012 meldt verzoeker nog dat het feit dat de persoon/personen in zo’n korte tijdspanne de bank- en kredietkaart uit zijn portefeuille heeft/hebben kunnen halen en daarna zijn portefeuille terug in zijn jaszak heeft/hebben gestoken, erop wijst dat het om (een) getrainde dief/dieven gaat.

 

B. Het standpunt van de bank

 

In een brief aan verzoeker van 28 november 2012 meldt de bank aan verzoeker dat zij om de volgende redenen niet kan ingaan op het verzoek tot terugbetaling van de bedragen die werden betaald met de gestolen bankkaart en kredietkaart van verzoeker :

 

  • de diverse transacties met de gestolen bankkaart en kredietkaart hebben plaatsgevonden vóór het ogenblik waarop verzoeker bij Cardstop aangifte deed van de diefstel en vóór deze kaarten geblokkeerd werden;
  • volgens artikel 8, punt 4, van het Reglement van de diensten verbonden aan de bank dient de houder van een kaart deze kaart in elke omstandigheid zorgvuldig te bewaren en mag hij die kaart nooit onbeheerd achterlaten;
  • in zijn verklaring aan de politie meldt verzoeker dat hij zijn jas onbewaakt had achtergelaten in een publieke plaats, wat volgens de bank als een grove nalatigheid moet worden beschouwd;
  • navraag bij ATOS leert dat de geldafhalingen zonder enig incident gebeurden, waaruit de bank afleidt dat de geheime code bij de kaart zat of zeer gemakkelijk te achterhalen was.

 

De bank heeft haar standpunt bevestigd in een brief aan de Ombudsdienst van 11 januari 2013.

 

In een brief aan de Ombudsdienst van 15 februari 2013 betreurt de bank dat verzoeker niet van in het begin de nodige details heeft bezorgd en pas een bijkomende verklaring bij de politie is gaan afleggen nadat hij het antwoord van de bank van 28 november 2012 had ontvangen. Om die reden kan de bank zich niet van de indruk ontdoen dat het in de tweede verklaring aan echtheid ontbreekt.

 

II. ADVIES VAN HET COLLEGE

 

Artikel 37, § 1, van de wet van 10 december 2009 betreffende de betaaldiensten bepaalt dat tot op het ogenblik waarop de houder van een elektronisch betaalinstrument, zoals een bankkaart en een kredietkaart, de uitgever van dat instrument, in dit geval de bank, op de hoogte heeft gebracht van het verlies of de diefstal van dat instrument, de houder zelf het financiële risico draagt van het onrechtmatig gebruik van dat instrument ten belope van maximum 150 euro, behalve als hij zich schuldig heeft gemaakt aan een grove nalatigheid of frauduleus heeft gehandeld, in welk geval het zojuist vermelde maximumbedrag niet van toepassing is. In artikel 37, § 3, eerste lid, van dezelfde wet wordt bepaald dat de bewijslast inzake de grove nalatigheid berust bij de betalingsdienstaanbieder, dit is de financiële instelling.

 

In dit geval is het College van oordeel dat de bank niet slaagt in haar bewijslast dat verzoeker een grove nalatigheid heeft begaan.

 

Het feit dat verzoeker zijn jas met daarin zijn portefeuille gedurende maximum tien seconden onbeheerd op een stoel heeft achtergelaten om op een andere tafel die een viertal meter verder was gelegen een krant te gaan halen, is misschien een onvoorzichtigheid, maar kan niet als een grove nalatigheid worden beschouwd. Het feit dat alleen de bankkaart en de kredietkaart van verzoeker werden gestolen en niet zijn portefeuille en dat de diefstal in een zeer korte tijdspanne is gebeurd, wijst erop dat de dief of de dieven in dit geval ‘professioneel’ is/zijn te werk gegaan.

 

Voorts heeft de bank ten onrechte twijfels bij de echtheid van de tweede verklaring van verzoeker aan de politie te Gent op 7 december 2012. Een door een bevoegde politieambtenaar opgemaakt proces-verbaal heeft bewijswaarde tot bewijs van het tegendeel; de bank blijft in gebreke het tegendeel te bewijzen. Bovendien is deze tweede verklaring van verzoeker niet tegenstrijdig met zijn eerste verklaring van 19 november 2012, maar vormt zij een aanvulling hierop.

 

III. BESLUIT

 

De klacht van de verzoeker is ontvankelijk en gegrond. Het College verzoekt de bank verzoeker te vergoeden ten belope van 737,52 euro, zijnde het bedrag van de frauduleuze verrichtingen (887,52 euro), verminderd met de franchise (150 euro).

 

De bank heeft het advies van het College gevolgd.