Vorige

Diefstal van de handtas – frauduleuze geldafhalingen, code genoteerd.

2010.2337

 

THEMA

 

Diefstal van de handtas – frauduleuze geldafhalingen, code genoteerd.

 

ADVIES

 

Aanwezig :


De heren A. Van Oevelen, voorzitter;


Mevrouw M.-F. Carlier, plaatsvervangend voorzitter


De heren P. Drogné, N. Claeys, L. Jansen, W. Van Cauwelaert, C.-G. Winandy, leden.

 

Datum : 15 februari 2011

 

I. DE FEITEN, HET VOORWERP VAN DE BETWISTING EN DE STANDPUNTEN VAN DE PARTIJEN

 

In het proces-verbaal van verhoor door de politie op 12 juni 2010 verklaart verzoekster dat zij die dag omstreeks 13u30 aan het winkelen was in het warenhuis en dat zij daar het slachtoffer werd van een diefstal van haar brieventas, waarin zich haar identiteitskaart, haar rijbewijs en haar betaalkaart bevonden. Zij had haar handtas vooraan op haar winkelkar geplaatst, en de sluiting van haar handtas stond open. Zij verklaart voorts dat toen zij twee flessen cola wilde nemen en daardoor haar winkelkar moest loslaten, er twee jongeren in dezelfde gang liepen en dat zij op dat moment een raar gevoel had. Toen zij aan de kassa kwam, stelde zij de diefstal van haar brieventas vast.

 

Dezelfde dag om 13u45 heeft verzoekster naar Card Stop getelefoneerd om haar bankkaart te laten blokkeren.

 

Uit het proces-verbaal van verhoor door de politie op 14 juni 2010 blijkt dat inmiddels al drie geldafhalingen met de bankkaart van verzoekster gebeurd waren, namelijk om 13u33 een afhaling van 500 euro en een afhaling van 1000 euro in het selfbanking-kantoor van haar bank, en om 13u43 een afhaling van 125 euro met proton aan een bankautomaat van een andere bank. Verzoekster verklaart er zeker van te zijn dat haar geheime code niet in haar brieventas zat, ook niet in een verdoken vorm.

 

Verzoekster vraagt aan de bank om deze geldafhalingen aan haar terug te betalen. De bank weigert op dit verzoek in te gaan, omdat verzoekster een grove nalatigheid heeft begaan. Zij ontwikkelt daartoe in hoofdzaak de twee volgende argumenten.

 

In de eerste plaats wijst de bank erop dat de frauduleuze geldafhalingen plaatshadden voordat verzoekster haar bankkaart blokkeerde, met de juiste geheime code en binnen de gebruikslimiet en het beschikbaar saldo van de bankkaart. Aangezien de dief onmiddellijk de correcte geheime code gebruikte, is er volgens de bank een bijzonder sterk vermoeden dat die geheime code zich op het ogenblik van de diefstal in een of andere vorm bij de bankkaart bevond, wat volgens de bank een grove nalatigheid is waardoor zij vrijgesteld is van de verplichting de frauduleuze geldafhalingen terug te betalen aan de houder van de bankkaart. De bank voegt eraan toe dat het laatste legitieme gebruik van de bankkaart door verzoekster, vóór de diefstal, met gebruik van de geheime code, plaatshad de dag vóór de diefstal, wat volgens de bank de mogelijkheid uitsluit dat verzoekster vóór de diefstal, tijdens een legitiem gebruik van de kaart, door de dief zou zijn bespied waardoor deze de geheime code kon achterhalen.

 

Als tweede argument voert de bank aan dat de kaarthouder, teneinde elk misbruik door derden te voorkomen, de bankkaart zorgvuldig moet bewaren en ze niet onbeheerd mag achterlaten, en dat verzoekster is tekortgekomen aan deze verplichting.

 

II. ADVIES VAN HET BEMIDDELINGSCOLLEGE

 

Artikel 31, § 2, van de wet van 10 december 2009 betreffende de betalingsdiensten legt aan de houder van een elektronisch betaalinstrument de verplichting op om redelijke voorzorgsmaatregelen te treffen om de veiligheid van dat instrument alsook van de middelen die het gebruik ervan mogelijk maken, te verzekeren. Met “middelen die het gebruik van het elektronisch betaalinstrument mogelijk maken” bedoelt de wetgever hoofdzakelijk de geheime code die bij de bankkaart hoort.

 

Artikel 37, van de voormelde wet van 10 december 2009 bevat een regeling die een risicoverdeling inhoudt tussen de houder en de uitgever van een elektronisch betaalinstrument bij verlies of diefstal van een dergelijk instrument. Tot op het ogenblik waarop de houder van een elektronisch betaalinstrument de uitgever van dat instrument op de hoogte heeft gebracht van het verlies of de diefstal van dat instrument, draagt de houder zelf het financiële risico van het onrechtmatig gebruik van dat instrument ten belope van een bedrag van maximum 150 euro, behalve als hij zich schuldig heeft gemaakt aan een grove nalatigheid of frauduleus heeft gehandeld, in welk geval het zojuist vermelde maximumbedrag niet van toepassing is (artikel 37, § 1, eerste en tweede lid, van de voormelde wet van 10 december 2009). De wetgever beschouwt onder meer als een grove nalatigheid, het feit dat de houder van een elektronisch betaalinstrument zijn persoonlijk identificatienummer of enige andere code in een gemakkelijk herkenbare vorm noteert en met name op het elektronisch betaalinstrument of op een voorwerp of document dat de houder bij dat instrument bewaart of met dat instrument bij zich draagt (artikel 37, § 3, tweede lid, van de voormelde wet van 10 december 2009).

 

Op grond van de volgende gewichtige, bepaalde en overeenstemmende vermoedens (zie artikel 1353 van het Burgerlijk Wetboek) is het College van oordeel dat verzoekster de geheime code die bij haar bankkaart hoorde, in een gemakkelijk herkenbare vorm had genoteerd op haar bankkaart zelf of op een voorwerp dat zij bij haar bankkaart bewaarde. Deze bewijskrachtige gegevens zijn dat de dief van bij de tweede poging de correcte geheime code heeft ingetikt en dat de geldafhalingen gebeurden binnen de afhalingslimiet en het beschikbare saldo van de bankkaart van verzoekster. Daarbij komt dat het laatste legitieme gebruik dat verzoekster van haar bankkaart maakte vóór de diefstal ervan, plaatshad de dag voordien, wat de mogelijkheid uitsluit dat verzoekster vóór de diefstal, tijdens een legitiem gebruik van haar bankkaart, door de dief zou zijn bespied waardoor deze de geheime code kon achterhalen.

 

Bovendien is het College van oordeel dat verzoekster een ernstige nalatigheid heeft begaan door in een warenhuis haar geopende handtas vooraan in een winkelkarretje te plaatsen zonder de voorzorgsmaatregel te nemen haar handtas te sluiten.

 

Het College is van oordeel dat het als bewezen beschouwde gegeven dat de bij de bankkaart horende geheime code zich op het ogenblik van de diefstal in de ene of andere vorm bij de bankkaart bevond, samen met het laten openstaan van de handtas in een winkelkarretje in een warenhuis, een grove nalatigheid vormt in de zin van artikel 37, § 1, eerste en tweede lid, van de voormelde wet van 10 december 2009. Het gevolg hiervan is dat verzoekster zelf het financiële risico moet dragen van de diefstal van haar bankkaart en dat haar klacht ongegrond is.

 

III. BESLUIT

 

De klacht van verzoekster is ontvankelijk maar niet gegrond.