Vorige

Financiële instrumenten – tegenstrijdigheid tussen prospectus en informtieblad van Bank

 

 

2007.0697

 

THEMA

 

Financiële instrumenten – tegenstrijdigheid tussen prospectus en informtieblad van Bank.

 

ADVIES

 

Aanwezig :
De heren A. Van Oevelen, voorzitter;
Mevrouw L-M. Henrion, plaatsvervangend voorzitter;
De heren F. de Patoul, P. Drogné, N. Claeys, L. Jansen, R. Jonckheere, Cl. Louis, leden.

 

Datum : 15 januari 2008

 

 

I. DE FEITEN, HET VOORWERP VAN DE BETWISTING EN DE STANDPUNTEN VAN DE PARTIJEN

 

Op 23 januari 2004 schreven verzoekers bij de bank in op 50 aandelen (ieder 25) van het fonds X, met een benaderende waarde van 50.000 euro (ieder 25.000 euro), met twee vaste coupons van 5% op respectievelijk 7 februari 2005 en 7 februari 2006, en met voor de daaropvolgende zes jaren variabele coupons. Onderaan de door beide verzoekers ondertekende inschrijvingsorder staat vermeld :

 

“De opdrachtgever verklaart uitdrukkelijk kennis te hebben genomen van het prospectus van dit fonds en van de algemene voorwaarden van (de bank). Hij gaat akkoord met die voorwaarden en met de bovenvermelde gegevens”.

 

Op 7 februari 2007 werd aan verzoekers de eerste variabele coupon van 1,754% uitbetaald. Zij zijn van oordeel dat de methode van de couponberekening niet correct is uitgelegd bij de verkoop en bovendien misleidend is opgenomen in het door de bank verspreide informatieblad van 24 januari 2004, waarin aangaande het rendement en het couponbeleid wordt vermeld :

 

“Eerst twee coupons van 5% (bruto). De volgende zes coupons liggen tussen 1% en 10% (bruto), afhankelijk van het verloop van een korf van 20 aandelen. (…). Het bedrag van de laatste 6 coupons wordt bepaald door het verloop van de korf, die gelijkmatig is samengesteld uit de 20 aandelen. De prestatie zal gelijk zijn aan het gemiddelde van de individuele prestaties van elk aandeel, met een maximum van 10% en zonder minimum. De maximale jaarlijkse coupon bedraagt dus 10% (bruto). Als de korf een negatieve prestatie laat optekenen of een prestatie van minder dan 1%, dan is de belegger toch zeker van een jaarlijkse coupon van 1% (bruto)”.

 

Volgens verzoekers was deze omschrijving voor hen doorslaggevend bij hun beslissing tot aankoop. Na evaluatie van de gemiddelde stijging van de onderliggende korfaandelen menen zij recht te hebben op een coupon van 10%, omdat in de hierboven vermelde berekeningsformule de zinsnede “met een maximum van 10% en zonder minimum” moet worden geïnterpreteerd als van toepassing op het onderwerp “De prestatie” in de volledige zin.

 

De bank is het hiermee niet eens. Zij vestigt er de aandacht op dat een prestatie van “maximum 10%” impliceert dat deze prestatie ook minder dan 10% kan bedragen. Bovendien wijst zij erop dat de berekening van de coupons niet gebaseerd is op de gemiddelde stijging van de onderliggende korfaandelen, maar op het gemiddelde van de individuele prestaties van elk aandeel, dus een gemiddelde van zowel positief als negatief rendement. De bank baseert zich hiervoor op de prospectus waarvan de verzoekers verklaren kennis te hebben genomen en waarin wordt bepaald :

 

“De opbrengst van deze korf zal bepaald worden als zijnde het rekenkundig gemiddelde van de individuele opbrengst, geplafonneerd op 10%, van elke van de aandelen welke de korf bevat, vergeleken met zijn oorspronkelijke startwaarde. Indien de prestatie van de korf negatief of minder dan 1% is, zal het dividend (voor roerende voorheffing) minimum 1% bedragen. Het wordt in ieder geval geplafonneerd op 10%”.

 

Doordat volgens deze bepaling de individuele prestaties van de aandelen geplafonneerd worden op 10%, impliceert dit volgens de bank dat ook de totale prestatie, zijnde het gemiddelde van de individuele prestaties, maximum 10% kan bedragen.

 

Ten slotte vestigt de bank er de aandacht op dat de berekeningswijze van de coupons, zoals vermeld in het informatieblad en in de prospectus van de belegging “Fonds X”, werd goedgekeurd door de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen.

 

II. ADVIES VAN HET BEMIDDELINGSCOLLEGE

 

Uit bovenstaande bewoordingen vloeit voort dat er met betrekking tot het rendement en het couponbeleid een tegenstrijdigheid bestaat tussen de bewoordingen van de prospectus en die van het door de bank verspreide informatieblad, in die zin dat in laatstgenoemde publicatie niet wordt hernomen dat de individuele opbrengst van een aandeel wordt geplafonneerd op 10% op elk van de aandelen.

 

Voor het oplossen van deze tegenstrijdigheid dient allereerst een beroep te worden gedaan op de rechtsregels die de interpretatie van overeenkomsten beheersen. De hoofdregel is neergelegd in artikel 1156 van het Burgerlijk Wetboek, waarin wordt bepaald dat men op zoek moet gaan naar de gemeenschappelijke bedoeling van de contracterende partijen eerder dan zich te houden aan de letterlijke betekenis van de gebruikte woorden.

 

Die gemeenschappelijke bedoeling van de partijen kan niet alleen worden afgeleid uit de door de partijen in hun overeenkomst gebruikte bewoordingen, zoals in dit geval de prospectus van het fonds waarin de verzoekers hebben belegd, maar ook uit elementen buiten de overeenkomst, zoals reclame betreffende deze belegging. Zo wordt in artikel 24, § 3 (thans artikel 94/14, § 1), van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en de bescherming van de consument bepaald dat de overeenkomsten en de leveringsvoorwaarden van producten en diensten aan de consumenten kunnen worden geïnterpreteerd in functie van een aantal feitelijke gegevens, zoals de prijs en de verkoops- en leveringsvoorwaarden voor producten en diensten die het voorwerp van de reclame zijn, als deze in de reclame vervat zijn. Uit deze bepaling blijkt duidelijk dat het door de bank verspreide informatieblad, dat als reclame moet worden beschouwd, mede in aanmerking mag worden genomen om de overeenkomst van partijen te interpreteren.

 

Daarmee is de tegenstrijdigheid tussen de hierboven vermelde bewoordingen van de prospectus en van het door de bank verspreide informatieblad nog niet opgelost. Het College is van oordeel dat voor de oplossing van deze tegenstrijdigheid een beroep moet worden gedaan op artikel 31, § 4, tweede lid, van de voormelde wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, waarin wordt bepaald dat ingeval van twijfel over de betekenis van een beding, de voor de consument gunstigste interpretatie prevaleert.  Met toepassing van deze interpretatieregel hebben verzoekers voor 2007 recht op een coupon van 10%.

 

Het College is evenwel van oordeel dat deze twijfel alleen voor het verleden kon spelen en niet meer voor de toekomst. Daarom wordt aan de verzoekers de volgende keuze gelaten : ofwel behouden zij deze belegging, maar dan worden de vanaf 2008 te vervallen coupons berekend op de wijze bepaald in de prospectus; ofwel stappen zij uit deze belegging tegen terugbetaling van de  actuele waarde, maar met een minimum van de aankoopprijs. De verzoekers dienen hun keuze uiterlijk op 15 februari 2008 aan de bank bekend te maken.

 

Volledigheidshalve wenst het College te beklemtonen dat de omstandigheid dat de prospectus van deze belegging en het door de bank verspreide informatieblad door de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen werden goedgekeurd, aan deze teksten geen grotere bewijswaarde verleent.

 

III. BESLUIT

 

De klacht van verzoekers is ontvankelijk en in de hierna bepaalde mate gegrond.

 

De verzoekers hebben voor hun belegging in het fonds X voor het jaar 2007 recht op een coupon van 10%. Het College verzoekt de bank aan verzoekers het verschil te betalen tussen 10% en 1,754%, vermeerderd met de verwijlinteresten, berekend aan de wettelijke rentevoet, vanaf 7 februari 2007.

 

Voor de vanaf 2008 te vervallen coupons wordt aan de verzoekers de volgende keuze gelaten, die zij uiterlijk op 15 februari 2008 aan de bank dienen mee te delen : ofwel behouden zij hun belegging, maar dan worden de vanaf 2008 te vervallen coupons berekend op de wijze bepaald in de prospectus van deze belegging; ofwel stappen zij uit deze belegging tegen terugbetaling van de  actuele waarde, maar met een minimum van de aankoopprijs.

 

De bank heeft het advies van het College gevolgd.