2010.2068
THEMA
Herfinanciering kredieten, meerdere kredieten op rij toegestaan.
ADVIES
Aanwezig :
De heren A. Van Oevelen, voorzitter;
Mevrouw M.-F. Carlier, plaatsvervangend voorzitter
De heren F. de Patoul, P. Drogné, N. Claeys, L. Jansen, W. Van Cauwelaert, C.-G. Winandy, leden.
Datum : 17 mei 2011
I. DE FEITEN, HET VOORWERP VAN DE BETWISTING EN DE STANDPUNTEN VAN DE PARTIJEN
Op 01 februari 2010 sluiten verzoekers bij de bank een lening op afbetaling af voor een bedrag van € 30.337,86 aan een JKP van 12,5%. De totale kost van de lening bedraagt € 16.735,74. De som van € 47.073,60 dient terug betaald te worden in 96 maandelijkse betalingen a rato van € 490,35 per maand.
Volgens raadsman van verzoekers werd deze lening afgesloten ter betaling van een eerdere lening bij de bank ten bedrage van € 24.350,35, daterend van 23.02.2009. Naast deze lening hadden cliënten nog een bijkomende maandelijkse last van € 239,28. Omdat de totale maandelijkse last aan afbetalingen voor kredietopeningen € 927,59 bedroeg werd de nieuwe lening afgesloten en werd de totale maandelijkse last gebracht op € 740,07 (evenwel gespreid over een langere periode).
Verzoekers leven samen van een pensioen ten belope van € 1.485,00 per maand. Ingevolge de bij de bank onderschreven leningen kan het gezin thans beschikken over een bedrag van € 744,9 per maand. Mevrouw is chronisch ziek zodat het grootste gedeelte van dit leefgeld besteed dient te worden aan geneesmiddelen.
Volgens raadsman van verzoekers is deze situatie onhoudbaar en onverantwoord. Ondanks het feit dat verzoekers zeer duidelijk de beperkte hoogte van hun inkomen (pensioen) weergaven, en hun gevorderde leeftijd van cliënten 69 en 65 jaar, ging de hoogte van de aflossingen de terugbetalingscapaciteit van verzoekers te boven.
Volgens de bank :
II. ADVIES VAN HET BEMIDDELINGSCOLLEGE
Uit de overgemaakte documenten blijkt dat de bank, bij de toekenning van het nieuwe krediet, op de hoogte werd gesteld van de bijkomende maandelijkse last voor externe kredieten in omloop.
Uit een door de bank verstrekte historiek blijkt dat door de bank, naast een aantal kredietopeningen, negen kredieten op afbetaling werden verstrekt, waarbij , vertrekkend van een oorspronkelijke schuld in 1999 van € 3.743,19, het laatste krediet € 30.337,86 bedraagt.
Het is minstens merkwaardig te noemen dat, telkens een bestaande lening werd afgesloten, er op hetzelfde tijdstip een nieuwe lening werd toegestaan, meer bepaald met een hoger bedrag. De vraag stelt zich dan ook of de reeks leningen, toegestaan op respectievelijk 30 augustus 2000, 28 december 2001, 22 maart 2002, 8 januari 2004, 23 februari 2005, 18 december 2006, 14 januari 2009 en 1 februari 2010, op hun oorspronkelijk bedongen contractuele vervaldag werden terugbetaald en dit met eigen middelen van de klagers, dan wel vervroegd werden terugbetaald dankzij het simultaan toestaan van een nieuw en omvangrijker krediet.
Hieruit kan mogelijks worden afgeleid dat verzoekers sedert 1999, of minstens sinds 2005, in een zeer gespannen financiële toestand verkeren die sindsdien alsmaar erger is geworden.
Het College stelt enerzijds vast dat het de bank, zoals zij laat weten, niet dienstig lijkt om de hele historiek van vroegere leningen na te gaan, daar dit niet het voorwerp is van de klacht die door de raadsman van verzoekers werd geformuleerd, zodat ter zake geen klaar uitsluitsel kan worden gegeven. Anderzijds stelt het College wel vast dat bij het laatste krediet, naast de consolidatie van bestaande leningen, een bijkomend krediet van € 4000 werd verstrekt. Hieruit meent het College te kunnen afleiden dat boven staand vermoeden wordt bevestigd.
Overeenkomstig artikel 15 van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet, zoals van toepassing bij afsluiting van de overeenkomsten van 8 januari 2004, 23 februari 2005, 18 december 2006, 14 januari 2009 en 1 februari 2010, mag de kredietgever slechts een kredietovereenkomst sluiten wanneer hij, gelet op de gegevens waarover hij beschikt of zou moeten beschikken, onder meer op basis van de raadpleging geregeld door artikel 9 van de wet van 10 augustus 2001 betreffende de Centrale voor kredieten aan particulieren, en op basis van de informatie bedoeld in artikel 10, redelijkerwijze moet aannemen dat de consument in staat zal zijn de verplichtingen voortvloeiend uit de overeenkomst, na te komen.
Het College is van oordeel dat aan deze laatste voorwaarde niet is voldaan bij het laatste krediet, waar een terugbetalingslast is voorzien van € 740,07 op een inkomen van € 1485 (hetzij de helft van de inkomsten). Het College heeft overigens grote vraagtekens omtrent de correcte toepassing door de bank van artikel 15 bij de diverse krediettoekenningen sinds de kredietovereenkomst van 8 januari 2004, en over de berekeningsmethode van de bank, die bij de budgetanalyse uitgaat van een gemiddeld gebruik van de externe kredietopening(en) door de "gemiddelde klant", en niet van de (in casu eerder reële) hypothese van een volledige opname van de kredietlijn.
Het College meent dat uit het enkele feit dat verzoekers alle kredieten steeds correct hebben terugbetaald, niet automatisch mag worden afgeleid dat “de consument in staat zal zijn de verplichtingen voortvloeiend uit de overeenkomst, na te komen”, wanneer deze terugbetaling uiteindelijk geschiedde door het afsluiten van een nieuw krediet met telkens een hoger bedrag.
Overeenkomstig artikel 92 van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet, kan de rechter de consument ontslaan van het geheel of van een gedeelte van de nalatigheidsintresten en zijn verplichtingen verminderen tot de prijs bij contante betaling van het goed of de dienst of tot het ontleende bedrag wanneer de kredietgever de verplichtingen bedoeld in artikel 15 niet heeft nageleefd.
III. BESLUIT
De klacht van verzoekers naar de bank toe is ontvankelijk en gegrond.
Het College vraagt aan de bank om de verplichtingen van verzoekers te verminderen tot het ontleende bedrag, met behoud van het voordeel van de betaling in termijnen.
De bank heeft het advies van het College gevolgd.