Vorige

Hypothecair krediet – desolidarisatie – aanvraag opschorting vervaldagen door één kredietnemer – informatieverplichting.

 

2015.296

 

THEMA

 

Hypothecair krediet – desolidarisatie – aanvraag opschorting vervaldagen door één kredietnemer – informatieverplichting.

 

ADVIES

 

Aanwezig :
De heer A. Van Oevelen, voorzitter;

Mevrouw M.-F. Carlier, Ondervoorzitter

De heren F. de Patoul, E. Struye de Swielande, N. Claeys, L. Jansen, leden

Mevrouw M. Mannès, N. Spruyt, leden.

 

Datum : 19 mei 2015

 

I. DE FEITEN, HET VOORWERP VAN DE BETWISTING EN DE STANDPUNTEN VAN DE PARTIJEN

 

Verzoekster en haar voormalige echtgenoot, die werknemer is bij de bank, hebben op 9 februari 2005 bij deze bank twee woningkredieten aangegaan.

 

Sinds eind oktober 2013 leven verzoekster en haar voormalige echtgenoot feitelijk gescheiden en bij vonnis van de Rechtbank van Eerste Aanleg van april 2014 werd de echtscheiding tussen hen uitgesproken. In een vonnis van dezelfde rechtbank in mei 2014 werd ieder van hen veroordeeld tot betaling van de helft van de hypothecaire lening die op de vroegere echtelijke woning rust.

 

De voormalige echtgenoot van verzoekster heeft aan de bank de opdracht gegeven om op de vervaldag van beide kredieten op 15 november 2013, de aflossing van het kapitaal voor zes maanden op te schorten, teneinde de maandelijkse aflossingen voor hem draaglijker te houden. De bank is op dit verzoek ingegaan, zonder hiervoor het akkoord van verzoekster te vragen en zonder haar hiervan in kennis te stellen. Hetzelfde scenario deed zich voor op de vervaldag van 15 mei 2014 en op de vervaldag van 15 november 2014.

 

Verzoekster is van oordeel dat de bank, door op het eenzijdige verzoek van haar voormalige echtgenoot de opschorting van deze vervaldagen toe te staan, zonder hiervoor haar toestemming te vragen en zonder haar hiervan zelfs in kennis te stellen, zich niet onpartijdig heeft opgesteld. Volgens haar heeft de bank hierbij gehandeld in het voordeel van haar voormalige echtgenoot, die een werknemer is van de bank, en in haar nadeel.

 

De bank is het hiermee niet eens en is van oordeel dat haar handelwijze kan worden verantwoord op basis van artikel III.2.2, eerste zin, van de “Algemene bepalingen van de kredietopening en de woningkredieten” van hun overeenkomst van kredietopening, dat als volgt luidt : “De kredietnemers geven elkaar onherroepelijk volmacht om, alleen optredend, in naam van alle kredietnemers om het even welke kennisgeving met betrekking tot onderhavige overeenkomst te doen of in ontvangst te nemen, alsook om om het even welke wijziging of aanvulling overeen te komen, of om het even welke rechtshandeling te stellen.” De bank wijst erop dat, als zij weet dat er echtelijke problemen zijn, zij ernaar streeft dat beide kredietnemers samen zouden optreden om wijzigingen aan het krediet aan te brengen, maar dat dit niet wegneemt dat zij niet kan weigeren om de wijzigingen door te voeren die op basis van de zojuist geciteerde bepaling door slechts één kredietnemer worden gevraagd. De bank voegt eraan toe dat de voormalige echtgenoot van verzoekster op geen enkel moment meer rechten heeft gekregen dan om het even welke andere klant.

 

Op verzoek van de ombudsman heeft de bank berekend welke de meerkost is die voortvloeit uit het door de bank toegestane uitstel van aflossing van het kapitaal. In een brief van 7 april 2015 laat de bank weten dat dit verschil 285,48 euro bedraagt.

 

De ombudsman en de vertegenwoordiger van de consumenten hebben aan de bank de vraag voorgelegd of het voormelde artikel III.2.2, eerste zin, van de “Algemene bepalingen van de kredietopening en de woningkredieten” geen onrechtmatig en derhalve ongeldig beding inhoudt in de zin van de Wet Marktmarktijken en het Wetboek van Economisch Recht.

 

In een brief van 17 april 2015 heeft de bank geantwoord dat voormelde bepaling niet kan worden beschouwd als een onrechtmatig beding, omdat het geen kennelijk onevenwicht schept tussen de rechten en verplichtingen van de consument en de kredietgever, en dit in het nadeel van de consument.

 

II. ADVIES VAN HET COLLEGE

 

Het College sluit zich aan bij de opvatting van de bank dat het voormelde artikel III.2.2, eerste zin, van de “Algemene bepalingen van de kredietopening en de woningkredieten” geen onrechtmatig beding is in de zin van de Wet Marktpraktijken en het Wetboek van Economisch Recht, omdat het beding ten nadele van de consument geen kennelijk onevenwicht schept tussen de rechten en verplichtingen van de kredietgever en de consument.

 

Hoewel deze contractuele bepaling geldig is en derhalve verbindend voor beide partijen, moet ze krachtens artikel 1134, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek wel te goeder trouw worden uitgevoerd. De aanvullende werking van de goede trouw die in laatstgenoemde bepaling besloten ligt, brengt mee dat de bank die het verzoek krijgt van een van de echtgenoten-kredietnemers om op grond van artikel III.2.2, eerste zin, van de “Algemene bepalingen van de kredietopening en de woningkredieten”, de aflossing van het kapitaal voor zes maanden op te schorten, de andere echtgenoot-kredietnemer hiervan op de hoogte brengt. Dit geldt des te meer wanneer de twee kredietnemers intussen feitelijk gescheiden leven en nadien uit de echt zijn gescheiden. In dit geval mag worden aangenomen dat de bank op de hoogte was van de wijziging in de echtelijke staat van verzoekster en haar gewezen echtgenoot, aangezien deze laatste een werknemer is van de bank.

 

Door deze op de goede trouw gebaseerde informatieverplichting niet na te komen heeft de bank een contractuele wanprestatie begaan die aan de verzoekster schade heeft berokkend. Daarom is het College van oordeel dat de daaruit voortvloeiende gevolgen, namelijk de meerkost ten bedrage van 285,48 euro, niet ten laste van de verzoekster mag worden gelegd, maar door de bank zelf gedragen moet worden.

 

III. BESLUIT

 

De klacht van verzoekster is ontvankelijk en in die mate gegrond dat de meerkost voortvloeiende uit het door de bank toegestane uitstel van aflossing van het kapitaal niet ten laste van de verzoekster mag worden gelegd.

 

De bank heeft het advies van het College gevolgd.