Vorige

Hypothecair krediet – faillissement – opzeg van het krediet.

 

 

2012.0924

 

THEMA

 

Hypothecair krediet – faillissement – opzeg van het krediet.

 

ADVIES

 

Aanwezig :
De heren A. Van Oevelen, voorzitter;
Mevrouw M.-F. Carlier, plaatsvervangend voorzitter
De heren E. Struye de Swielande, N. Claeys, L. Jansen, leden
Mevrouw M. Mannès, N. Spruyt, leden.

 

Datum : 15 januari 2013

 

I. DE FEITEN, HET VOORWERP VAN DE BETWISTING EN DE STANDPUNTEN VAN DE PARTIJEN

 

In 2009 heeft de bank een hypothecair krediet toegekend aan verzoeker en zijn echtgenote.

 

Verzoeker is bediende en had daarnaast gedurende enkele jaren een activiteit in bijberoep dat hij uitvoerde als vennoot van een VOF, samen met zijn broer.

 

Verzoeker werd persoonlijk failliet verklaard, op dagvaarding, door de rechtbank van koophandel te Brussel op hetzelfde moment als zijn broer, op 8 november 2011. Deze faillissementen zijn het gevolg van het faillissement op bekentenis op 10 augustus 2010 van de VOF. Verzoeker en zijn broer waren de twee vennoten van de VOF. Zij waren dus aansprakelijk in die hoedanigheid voor het overblijvende passief na faillissement. Gezien dit niet aangezuiverd was, heeft de curator van de VOF hen persoonlijk failliet laten verklaren.

 

De bank wordt ingelicht van het faillissement op 15 november 2011. Zij blokkeert de rekeningen van verzoeker. Op 29 november 2011 stelt verzoeker vast dat hij geen toegang meer heeft tot zijn rekeningen. De bank verwijst hem naar de curator.

 

Op 5 december 2011 schrijft de curator aan de bank:

 

Vermits de gefailleerde voorstellen tot afbetaling van het passief heeft gedaan via derden, heb ik geen bezwaar tegen het feit dat hij zijn creditsaldi op voormelde rekening verder zou beheren.

 

De bank geeft geen gevolg aan het schrijven van de curator. De rekeningen blijven verder geblokkeerd.

 

De bank zegt het hypothecair krediet op per aangetekende brief op 5 januari 2012. Zij doet dezelfde dag aangifte van schuldvordering in het faillissement van verzoeker.

 

Op 10 januari 2012 bevestigt de curator aan verzoeker dat er geen substantieel passief bestaat voor de verzoeker en dat het passief van het faillissement van de VOF aangezuiverd is. De bank wordt hiervan dezelfde dag op de hoogte gebracht door verzoeker.

 

Verzoeker beklaagt er zich over dat zijn rekeningen geblokkeerd werden. Hij betwist de opportuniteit van de beslissing van opzegging van het krediet. Er bestaat immers geen risico voor de terugbetaling van het krediet daar hij nog steeds tewerkgesteld is en zijn hoofdinkomen ontvangt. Hij verwijst ook naar de inlichtingen die de curator reeds had gegeven en waaruit bleek dat het passief van de VOF zeer beperkt was en ondertussen aangezuiverd werd. Hij stelt bovendien dat hij niet correct ingelicht werd over de mogelijkheid van de opzeg van het krediet als gevolg van het faillissement. Tijdens zijn veelvuldige contacten met de bank werd er nooit over de opzeg van het krediet gesproken.

 

Verzoeker meent dan ook dat de opzeg van het krediet een misbruik van recht uitmaakt. De bank had immers het krediet aan de zelfde voorwaarden kunnen laten voortbestaan.

 

De bank verklaart de wettelijke en de contractuele clausules van het lastenkohier inzake faillissement te hebben toegepast.

 

Zij herinnert eraan dat het artikel 22 van de faillissementswet van 8 augustus 1997 stelt : Het vonnis van faillietverklaring heeft tot gevolg dat de niet vervallen schulden opeisbaar worden ten aanzien van de gefailleerde.

 

De bank werpt eveneens op dat artikel 6.10° van het lastenkohier van het hypothecair krediet uitdrukkelijk bepaalt dat ‘in geval van faillissement, het krediet van rechtswege opeisbaar wordt na het verstrijken van een termijn van 15 dagen volgend het opsturen van een aangetekende brief naar de ontleners’.

 

Na de opzeg van het krediet heeft de bank verzoeker 3 maanden te tijd gegeven om bij een andere bank een nieuw krediet te bekomen. Verzoeker betaalde inmiddels de bank terug door middel van een nieuw hypothecair krediet afgesloten bij een andere bank.

 

II. ADVIES VAN HET COLLEGE

 

Het College stelt vast dat het faillissement van VOF werd uitgesproken op bekentenis en dat verzoeker persoonlijk in faillissement werd verklaard bij verstek. Hij heeft geen verzet aangetekend tegen deze beslissing. De moeilijkheden waarmee verzoeker dus te maken krijgt zijn het gevolg van zijn eigen nalatigheid.

 

Het faillissement heeft als gevolg dat de gefailleerde het beheer van zijn goederen verliest. De bank mocht derhalve de rekeningen blokkeren.

 

De bepalingen ingeroepen door de bank (faillissementswet en lastenboek) geven haar het recht een einde te stellen aan het krediet.

 

Het College is van mening dat de opzeg van het krediet hier geen misbruik van recht uitmaakt. Het faillissement brengt van rechtswege de opeisbaarheid van het krediet met zich mee. Dit is ook zo voorzien in het lastenkohier bij het krediet dat verzoeker ondertekende.

 

Het College erkent dat de meegedeelde inlichtingen door het agentschap en de centrale diensten van de bank niet steeds coherent zijn geweest, maar is van oordeel dat dit zonder gevolg is voor de opzegging van het krediet waarvan de oorzaak de faillietverklaring zelf is.

 

III. BESLUIT

 

De klacht van verzoeker is ontvankelijk, doch ongegrond.