Vorige

Hypothecair krediet, vereisten voor handlichting, eenzijdige uitvoering.

2011.0904

 

THEMA

 

Hypothecair krediet, vereisten voor handlichting, eenzijdige uitvoering.

 

ADVIES

 

Aanwezig :


De heren A. Van Oevelen, voorzitter;


Mevrouw M.-F. Carlier, plaatsvervangend voorzitter


De heren F. de Patoul, E. Struye de Swielande, N. Claeys, W. Van Cauwelaert, C.‑G. Winandy, leden.

 

Datum : 20 december 2011

 

I. DE FEITEN, HET VOORWERP VAN DE BETWISTING EN DE STANDPUNTEN VAN DE PARTIJEN

 

In 1995 gingen verzoekers een eerste lening aan bij de bank voor de aankoop van een woning in België voor een bedrag van BEF 12.550.000 (hierna : lening 1). Voor deze lening werd voor het volledige bedrag een hypotheek in eerste rang op deze woning gevestigd door de bank.

 

In 2006 gingen verzoekers een tweede lening aan bij de(zelfde) bank voor de aankoop van een andere woning in België voor een bedrag van € 770.000 (hierna : lening 2). Voor deze lening werd een hypotheek in eerste rang gevestigd op deze andere woning voor een bedrag van € 100.000 en werd een mandaat verleend aan de bank om hypotheek te vestigen op beide woningen voor een bedrag van € 670.000.

 

In 2008 gingen verzoekers een derde lening aan bij de bank voor de aankoop van een vakantiehuis in Duitsland voor een bedrag van € 280.000 (hierna : lening 3). Deze lening was initieel een overbruggingskrediet en werd in 2010 omgezet in een gewoon hypothecair krediet. Als zekerheid werd hier een hypotheekbelofte voor € 280.000 aangegaan. Deze hypotheekbelofte had betrekking op de woningen in België.

 

In 2011 wordt de eerste woning in België verkocht voor € 620.000 en wordt aan de bank handlichting gevraagd van de hypotheek.

 

Verzoekers wensen de opbrengst van de verkoop te gebruiken voor de terugbetaling van lening 1. De bank ziet het echter ruimer en formuleert bijkomende eisen om de handlichting te verlenen. Zij stelt dat verzoekers de opbrengst eveneens dienden te gebruiken voor de volledige terugbetaling van lening 3 en voor een inpandgeving of gedeeltelijke terugbetaling van € 100.000 voor lening 2.

 

De bank zendt een afrekening naar de notaris (terugbetaling lening 1 en lening 3 met betaling wederbeleggingsvergoeding en provisie van € 100.000 voor lening 2). De bank maakt echter een schrijffout en geeft instructie aan de notaris om voor haar € 408.643,54 te reserveren in de plaats van het correcte bedrag, namelijk € 480.643,54.

 

Deze administratieve fout had tot gevolg dat de bank slechts ongeveer € 28.000 provisie heeft ontvangen in het kader van lening 2 in de plaats van de voorziene en gevraagde € 100.000.

 

De bank heeft de notaris en verzoekers op de hoogte gebracht van deze materiële vergissing en heeft verzoekers  uitgenodigd de rest van de provisie (ongeveer € 72.000) over te maken.

 

Aangezien verzoekers hieraan geen positief gevolg gaven, ging de bank voor lening 2 over tot omzetting van het hypothecair mandaat voor een bedrag van € 520.000 in hoofdsom en € 52.000 voor bijhorigheden. De kosten van deze omzetting werden automatisch gedebiteerd van de rekening van verzoekers.

 

De provisie van € 28.000 werd gebruikt voor een gedeeltelijke vervroegde terugbetaling van lening 2, waarbij de bank een wederbeleggingsvergoeding van € 292,20 heeft aangerekend.

 

Verzoekers hebben zich steeds verzet tegen de bijkomende voorwaarden die de bank heeft opgelegd in het kader van de handlichting van de hypotheek. Zij vinden dat het niet mogelijk is dat de bank dit eenzijdig, zonder akkoord van de cliënt, heeft gedaan en daarbij dan nog eens wederbeleggingsvergoeding heeft geëist. Daarenboven stellen zij zich vragen bij de omzetting van het mandaat en de automatische debitering van de kosten door de bank. Tot slot achten zij het onaanvaardbaar dat de bank zelf heeft beslist over de besteding van de € 28.000 (gedeeltelijke vervroegde terugbetaling met betaling wederbeleggingsvergoeding).

 

De bank verdedigt haar standpunt inzake de gestelde eisen door te stellen dat zij dit dossier beschouwt als een investeringsproject, waarop striktere financieringsregels worden toegepast, dan bij de financiering van een enige eigen woning. Omdat de bank het gevraagde ontbrekende bedrag van € 72.000 niet ontving, werd door de kredietbeslissers uiteindelijk besloten om het verleende notarieel mandaat gedeeltelijk om te zetten.

 

II. ADVIES VAN HET BEMIDDELINGSCOLLEGE

 

Het Bemiddelingscollege stelt vast dat de bank een krediet voortijdig kan opeisbaar stellen, “indien de goederen, in waarborg gegeven of het voorwerp zijnde van de lastgeving of de belofte tot hypothekeren, hetzij geheel of gedeeltelijk, onder welke vorm ook, worden vervreemd, onteigend, verkocht, geruild, geschonken onder levenden, bezwaard met voorrecht of hypotheek of beschadigd door de schuld van de ontleners of indien men de aard of de bestemming ervan verandert” (artikel 6 van het lastenboek hypothecaire kredieten).

 

Verzoekers wensten handlichting te bekomen van de hypotheek op een van hun woningen, en dit wegens verkoop. Deze woning diende echter eveneens als waarborg (via mandaat tot hypotheek en hypotheekbelofte) voor twee andere woningkredieten. Daar de bank volgens de contractuele bepalingen het recht had om alle kredieten vervroegd opeisbaar te stellen, deed zij een voorstel dat naar haar mening overeenstemde met haar kredietpolitiek. Het Bemiddelingscollege is van oordeel dat de bank hieromtrent niet tot overeenstemming diende te komen met verzoekers, doch zelf kon beslissen onder welke voorwaarden zij eventueel handlichting wenste te verlenen zonder over te gaan tot vervroegde opeising van alle kredieten.

 

Het Bemiddelingscollege stelt tevens vast dat verzoekers op geen enkel ogenblik een keuze hebben gemaakt tussen beide opties (een inpandgeving of gedeeltelijke terugbetaling van € 100.000), die hun door de bank waren verleend. Verzoekers hebben evenmin aanstalten gemaakt om het bedrag van € 72.000, dat ingevolge vergissing niet door de notaris werd ingehouden, over te maken aan de bank.

 

De noodzaak om een mandaat tot hypothekeren om te zetten in een effectieve hypothecaire  inschrijving behoort tot de discretionaire beoordelings- en beslissingsbevoegdheid van de bank. Het Bemiddelingscollege kan in huidig dossier geen rechtsmisbruik ter zake vaststellen. De aanrekening van de kosten hiervoor is uitdrukkelijk voorzien in artikel 6 van de notariële lastgeving.

 

Bij gebrek aan enige duidelijke keuze door verzoekers, besliste de bank om de € 28.000, die bij de handlichting werden ingehouden,  te gebruiken voor een gedeeltelijke vervroegde terugbetaling van lening 2, waarbij de bank een wederbeleggingsvergoeding aanrekende. Ook hier is het Bemiddelingscollege van oordeel dat geen rechtsmisbruik voorhanden is. Bij gebrek aan enige medewerking van verzoekers om de som van € 100.000 in pand te geven, kan de beslissing van de bank om de ontvangen som aan te wenden als vervroegde terugbetaling niet als foutief worden bestempeld.

 

Artikel 3 van hoger vermeld lastenboek hypothecaire kredieten stelt dat, “in geval van gehele of gedeeltelijke vervroegde terugbetaling, vrijwillig of gedwongen, aan de bank een wederbeleggingsvergoeding verschuldigd zal zijn gelijk aan drie maanden intresten tegen de conventionele rentevoet, berekend op het vervroegd terugbetaalde (gedeelte van het) verschuldigd blijvend saldo”. Ook voor dit facet van huidig geschil heeft de bank zich gehouden aan haar contractuele rechten.

 

III. BESLUIT

 

De klacht van verzoeker naar de bank toe is ontvankelijk, doch ongegrond.