Vorige

Hypothecaire kredieten – Uitvoering kredietovereenkomst - Afrekening

 

2016.1892

 

THEMA

 

Hypothecaire kredieten – Uitvoering kredietovereenkomst - Afrekening

 

ADVIES

 

Aanwezig :
De heer A. Van Oevelen, Voorzitter;

Mevrouw M.-F. Carlier, ondervoorzitter;

De heren E. Struye de Swielande, L. Jansen, leden

Mevrouwen M. Mannès, N. Spruyt, leden.

 

Datum : 8 november 2016

 

 

1.         VOORWERP VAN DE KLACHT

 

1. Bij notariële akte van 3 februari 2010 ging verzoeker bij de bank een lening aan met een looptijd van 24 jaar voor een bedrag van 175.000 euro aan een interest van 6,05 % per jaar.

 

In artikel 8 van het “Lastenkohier van de algemene bepalingen en voorwaarden met betrekking tot hypothecaire leningen verstrekt door [de bank]”, dat volgens artikel 1 van de leningsakte integrerend deel uitmaakt van de leningsakte, wordt het volgende bepaald:

 

“Alle betalingen, die krachtens de leningsakte verschuldigd zijn, dienen verricht te worden op hun hiervoor contractueel vastgestelde vervaldag.

 

Afgezien van elk ander recht of elke andere vordering, dewelke zouden kunnen uitgeoefend worden, heeft de maatschappij het recht om, bij niet-betaling van een verschuldigd bedrag aan intresten op de overeengekomen vervaldag, voor deze vervaldag de rentevoet te verhogen met 0,041 % per maand.

 

Deze verwijlinterest zal eveneens aangerekend worden ingeval van vervroegde opeisbaarheid van de lening of indien bedragen, die door de maatschappij voor rekening van de ontleners werden betaald, niet werden terugbetaald na schriftelijk verzoek van de maatschappij.

 

In deze gevallen wordt de verwijlinterest berekend vanaf respectievelijk de datum van opeisbaarheid of het verzoek om terugbetaling tot de datum van de effectieve betaling.

 

De intrestverhoging, waarvan sprake in dit artikel, mag slechts toegepast worden indien de maatschappij binnen de drie maand na de vervaldatum aan de ontleners een aangetekende verwittiging stuurt, waarin de mogelijke gevolgen van de wanbetaling vermeld zijn.”

 

De verhoging met 0,041 % per maand, waarvan sprake in het tweede lid van dit artikel, komt neer op een verhoging met 0,50 % per jaar.

 

2. Blijkbaar in het kader van een herfinanciering vraagt de verzoeker via zijn notaris een afrekening aan de bank. Op 2 juni 2016 ontvangt de notaris de afrekening. Hieruit blijkt dat het op de laatste vervaldag van de lening verschuldigde bedrag nog niet betaald is en dat verzoeker verwijlinteresten verschuldigd is voor een bedrag van 2.586,97 euro.

 

Verzoeker gaat niet akkoord met deze afrekening van de verwijlinteresten. Hij is van oordeel dat hij krachtens het voormelde artikel 8 van het lastenkohier enkel verwijlinteresten verschuldigd is voor de op de vervaldag niet-betaalde bedragen waarvoor een aangetekende brief is verzonden. In dit geval heeft verzoeker 46 rappelbrieven ontvangen waarvan 19 aangetekend.

 

Voorts doet verzoeker opmerken dat het bedrag van de verwijlinteresten hem nooit is meegedeeld.

 

Op grond van deze argumenten vraagt verzoeker aan de notaris om aan de bank een bedrag van 149.408,14 euro te betalen, wat 2.530,61 euro te weinig is.

 

3. De bank gaat hiermee niet akkoord. Zij is van oordeel dat de interestverhoging waarvan sprake in het voormelde artikel 8 van het lastenkohier geldt voor alle achterstallige bedragen.

 

Omwille van de onvolledige betaling, weigert de bank handlichting te verlenen en beschouwt zij de door verzoeker gedane terugbetaling als een gedeeltelijke vervroegde terugbetaling.

 

2.         ADVIES VAN DE EXPERTEN[1]

 

A. Betreffende de aangerekende verwijlinteresten

 

1. Het College van Experten stelt vast dat de bank sinds 29 juni 2011 aan verzoeker in totaal 46 rappelbrieven heeft gestuurd, waarvan 19 aangetekend. Hieruit blijkt dat de bank de jongste vijf jaren heel veel geduld heeft gehad met de wanbetaling van verzoeker.

 

Het is juist dat krachtens het voormelde artikel 8, laatste lid van het lastenkohier de bank de in het tweede lid van dit artikel bedoelde interestverhoging slechts mag vragen na het verzenden van een aangetekende brief waarin de mogelijke gevolgen van de wanbetaling vermeld zijn. Deze bepaling moet echter ook worden toegepast in het ruimere kader van de algemene rechtsregels die de uitvoering van overeenkomsten beheersen.

 

Krachtens artikel 1134, derde lid van het Burgerlijk Wetboek moeten overeenkomsten te goeder trouw worden uitgevoerd. Deze bepaling wordt in ons recht thans zo opgevat dat een contractpartij geen misbruik mag maken van de rechten die de overeenkomst haar toekent. In dit geval is het College van Experten van oordeel dat verzoeker misbruik maakt van de rechten die de leningsovereenkomst hem toekent door, na 46 rappelbrieven, waarvan 19 aangetekend, te hebben ontvangen, thans aan te voeren dat hij de contractueel bedongen interestverhoging niet verschuldigd is omdat niet alle aanmaningen bij aangetekende brief zijn gebeurd.

 

Wanneer, zoals in dit geval, het misbruik van een contractueel recht betrekking heeft op de toepassing van een contractueel beding, kan de sanctie erin bestaan dat aan een contractpartij het recht wordt ontzegd om een beroep te doen op dat contractueel beding. In dit geval is het College van Experten van oordeel dat de meest passende sanctie voor het door verzoeker begane misbruik van zijn contractuele rechten erin bestaat dat hem het recht wordt ontzegd om zich erop te beroepen dat alle aanmaningen wegens wanbetaling bij aangetekende brief dienden te worden verzonden.

 

2. Verzoeker voert ten onrechte aan dat hij geen verwijlinteresten verschuldigd is omdat hem nooit het bedrag is meegedeeld van de verwijlinteresten die zou moeten betalen. Er is immers geen enkele bepaling in het Burgerlijk Wetboek en evenmin in de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet of in een andere wet die de uitlener verplicht om aan de lener het bedrag van de verschuldigde verwijlinteresten mee te delen.

 

B. Betreffende de weigering van de bank om handlichting te verlenen zolang de hele schuld niet is betaald

 

3. Aan het College van Experten is de vraag voorgelegd of de weigering van de bank om handlichting te verlenen zolang de verzoeker de volledige schuld aan de bank niet heeft afgelost niet disproportioneel is, gelet op het relatief kleine bedrag dat verzoeker nog verschuldigd is, met andere woorden of de weigering om handlichting te geven in dit geval geen rechtsmisbruik uitmaakt.

 

Het College van Experten herinnert eraan dat de bank sinds juni 2011 zeer veel geduld heeft gehad met de langdurige wanbetalingen van verzoeker. Deze laatste dient zich te realiseren dat kredietverlening, zoals in dit geval door middel van een hypothecaire lening, op vertrouwen is gebaseerd en dat de verzoeker door zijn langdurige wanbetalingen dit vertrouwen van de bank heeft beschaamd. Om die redenen is het College van Experten van oordeel dat aan de bank niet het verwijt kan worden gemaakt dat zij geen handlichting verleent zolang de volledige schuld niet is betaald.

 

Om de in dit advies vermelde redenen is de klacht van verzoeker ongegrond.

 

3.         BESLUIT VAN DE OMBUDSMAN

 

De Ombudsman neemt nota van het advies van het College van Experten en besluit hieruit dat verzoeker zich, gezien het specifieke verloop van het kredietdossier, niet kan beroepen op de contractuele bepalingen om een deel van de verwijlintresten als onverschuldigd te laten kwalificeren.

 

De Ombudsman nodigt verzoeker dan ook uit zo snel mogelijk het momenteel nog openstaande saldo te betalen aan de bank, zodat het kredietdossier volledig kan worden afgesloten en handlichting kan worden verleend.

 


[1] Het college van experten vond plaats op 08.11.2016, in aanwezigheid van A. Van Oevelen, M.-F. Carlier, N. Spruyt, E. Struye, M. Mannès en L. Jansen. Het advies is definitief goedgekeurd door de experten op 22.11.2015.