Vorige

Hypothecaire kredieten – Uitvoeringkredietovereenkomst – Afrekening

2017.2701

THEMA

Hypothecaire kredieten – Uitvoeringkredietovereenkomst – Afrekening

ADVIES

Aanwezig :
De heer Aloïs Van Oevelen, voorzitter;
De heren E. Struye de Swielande, R. Steennot, leden
Mevrouw N. Spruyt, lid.

Datum : 19 december 2017

1. BESCHRIJVING VAN DE KLACHT

Verzoekster heeft in 2005 samen met haar toenmalige echtgenoot een kredietovereenkomst tot financiering van de gezinswoning bij de bank aangegaan. Beide echtgenoten waren hoofdelijke medeschuldenaars van de lening. Wegens “systeemtechnische” redenen werd de echtgenoot als “hoofdkredietnemer” van de lening in de systemen van de bank ingevoerd en mevrouw als “medekredietnemer”.
Intussen zijn zij uit de echt gescheiden, is het onroerend goed verkocht en het krediet terugbetaald.

Verzoekster is van oordeel dat zij ongelijk (discriminatoir) door de bank werd behandeld, aangezien zij niet automatisch, omdat ze geen hoofdkredietnemer was, de brief met de finale afrekening van de lening in het kader van de terugbetaling van het krediet heeft ontvangen en deze afrekening dus ook niet heeft kunnen controleren.

2. STANDPUNT VAN DE BANK

Bij het aangaan van de lening wordt één van de medeschuldenaars als hoofdkredietnemer aangeduid. Het staat aan de echtgenoten vrij te bepalen wie van hen beiden dit zal zijn en tijdens de looptijd van het krediet kunnen de echtgenoten dit nog wijzigen.
Bij terugbetaling van de lening dient in het “systeem” van de bank volgens de interne bankrichtlijnen de hoofdkredietnemer geselecteerd te worden naar wie de brief met de finale afrekening wordt gestuurd. Het is evenwel mogelijk om een kopie van deze brief naar de medekredietnemer te sturen, maar dit gebeurt niet automatisch.
De bevestiging van de volledige terugbetaling wordt wel naar beide kredietnemers gestuurd.

3. ADVIES VAN HET COLLEGE (1)

Het College wenst allereerst op te merken dat het primair huwelijksstelsel in het Burgerlijk Wetboek uitgaat van de gelijkheid tussen echtgenoten. Zo moeten voor de financiering van de gezinswoning met bezwaring met hypotheek beide echtgenoten hun toestemming geven krachtens artikel 215, §1, van het Burgerlijk Wetboek. Deze bepaling is van dwingend recht, zodat er bij overeenkomst niet van kan worden afgeweken.
Bovendien blijken de echtgenoten in dit geval de kredietovereenkomst te hebben ondertekend als hoofdelijke medeschuldenaars. Dit impliceert dat beiden op gelijke wijze en hoofdelijk zijn gehouden tot terugbetaling van de hele schuld en dus in principe gelijk moeten worden behandeld.

De werkwijze van de bank om wegens louter administratieve en systeemtechnische redenen contractueel te bepalen dat één van beide echtgenoten als hoofdkredietnemer en als belangrijkste contactpersoon voor briefwisseling uitgaande van de bank zal worden beschouwd, strookt volgens het College om diverse redenen niet met het principe van gelijke behandeling.
Aangezien het hierboven vermelde artikel 215, § 1, van het Burgerlijk Wetboek van dwingend recht is, kan de echtgenoot-medekredietnemer in beginsel niet bij voorbaat op deze wijze onrechtstreeks afstand doen van mogelijke verhaals- en bewijsrechten jegens de bank en de mede-echtgenoot. Beide echtgenoten, die hoofdelijke medeschuldenaars zijn, moeten immers op gelijke wijze geïnformeerd worden.

Dit algemeen principe wordt ook teruggevonden in het huidige artikel VII.134, § 14, eerste lid, van het Wetboek van Economisch Recht, dat bepaalt dat elke overeenkomst sluitende partij die een onderscheiden belang heeft evenals de kredietbemiddelaar een exemplaar van de kredietovereenkomst dient te krijgen.
Artikel VI. 83, 21°, van het Wetboek van Economisch Recht beschouwt overigens als een onrechtmatig en dus ongeldig beding de bepaling in een contract die de bewijsmiddelen, waarop de consument een beroep kan doen, op ongeoorloofde wijze beperkt of hem een bewijslast oplegt die normaliter op een andere partij bij de overeenkomst rust. In dit geval wordt door de bank bijkomend eenzijdig bepaald welke briefwisseling al dan niet naar de medekredietnemer wordt gestuurd, wat eveneens in strijd is met het voormelde artikel VI.83, 21°, van het Wetboek van Economisch Recht.

Het alleen versturen van de finale afrekening naar de echtgenoot in het kader van de verdeling bij echtscheiding op basis van een interne procedure eigen aan de bank, heeft volgens het College duidelijk de rechten van verzoekster als hoofdelijk medeschuldenaar geschonden.

Het College beveelt de bank derhalve aan om haar correspondentiebeleid ten aanzien echtgenoten, die hoofdelijk medeschuldenaar zijn voor een lening ter financiering van de gezinswoning, te herzien en in overeenstemming te brengen met de hierboven vermelde bepalingen van artikel 215, § 1, van het Burgerlijk Wetboek en van artikel V.83, 21°, van het Wetboek van Economisch Recht.

4. BESLUIT VAN DE OMBUDSMAN

De Ombudsman sluit zich aan bij het advies van het College en raadt de bank derhalve aan om alle informatie aan al de hoofdelijke medeschuldenaars (ook niet echtgenoten) te bezorgen.

De Ombudsman nodigt de bank uit om binnen de 30 dagen te laten weten welk gevolg zij aan dit advies zal geven.


(1) Het college van experten vond plaats op 19.12.2017, in aanwezigheid van de heer A. Van Oevelen, Voorzitter, mevrouw, N. Spruyt, de heer E. Struye de Swielande en de heer R. Steennot, Leden. Het advies is definitief goedgekeurd door de experten op 31.12.2017.