Vorige

Kosten bij annulering van een belegging

2008.2054

 

THEMA

 

Kosten bij annulering van een belegging.

 

ADVIES

 

Aanwezig :
De heer A. Van Oevelen, voorzitter;

Mevrouw L.-M. Henrion, plaatsvervangend voorzitter;

De heren P. Drogné, N. Claeys, L. Jansen, W. Van Cauwelaert, C.-G. Winandy, leden.

 

Datum : 20 januari 2009

 

I. DE FEITEN, HET VOORWERP VAN DE BETWISTING EN DE STANDPUNTEN VAN DE PARTIJEN

 

Op 29 augustus 2008 schreef verzoeker voor een bedrag van 200.000 euro in op een beleggingsproduct van de bank, voor een termijn van 5 jaar met een opbrengst van 6,5% per jaar. Daartoe ondertekende hij een “Bevestigingsborderel ontvangstorder”. De betaling diende te gebeuren tegen 24 oktober 2008.

 

Omdat dit product gewaarborgd werd door een bank die in september 2008 in moeilijkheden verkeerde, had verzoeker hierin geen vertrouwen meer en meldde hij op 16 september 2008 per e-mail aan de kantoorhouder dat hij afzag van zijn belegging, en dit zonder kosten. Hij bevestigde dit in een e-mailbericht van 17 oktober 2008.

 

Met een e-mailbericht van 1 oktober 2008 nodigde de kantoorhouder verzoeker uit om deze aangelegenheid op zijn kantoor te komen bespreken en voegde hij eraan toe dat verzoeker zijn aankooporder niet meer kon annuleren.

 

Volgens verzoeker heeft de kantoorhouder hem tijdens het onderhoud op 3 oktober bevestigd dat het order nog niet was doorgegeven ten gevolge van het e-mailbericht van verzoeker van 16 september 2008. 

 

Nog steeds volgens verzoeker had hij op 8 oktober 2008 een onderhoud met de regiomanager van de bank, die zou hebben verklaard dat het order wel was uitgevoerd, maar dat verzoeker ervan mocht afzien tegen betaling van de annulatiekosten, die 2 à 3% van de te beleggen som zouden belopen. Voorts zou verzoeker een tegenvoorstel mogen doen, omdat deze regiomanager dit bedrag te hoog zou hebben gevonden.

 

In een aangetekende brief aan de bank van 10 oktober 2008 bevestigde verzoeker dat de kantoorhouder hem tijdens het onderhoud op 3 oktober 2008 had verklaard dat het order op dat ogenblik nog niet was doorgegeven ten gevolge van het e-mailbericht van verzoeker van 16 september 2008 en vroeg hij expliciet om dit order niet uit te voeren.  Daarenboven beriep hij zich in die brief op de artikelen 51 en 55 van de “Algemene voorwaarden van de verrichtingen inzake deposito’s, effecten en kluizen” van de bank, waarin onder meer wordt bepaald dat elke aanvraag tot wijziging of annulering van een order enkel wordt aanvaard onder het uitdrukkelijke voorbehoud dat het nog niet werd uitgevoerd, en verzoeker wees erop dat hij tot op dat ogenblik nog geen bericht van uitvoering of afrekening had ontvangen.

 

Met een aangetekende brief van 13 oktober 2008 antwoordde de bank hierop dat het in principe niet mogelijk is om het aankooporder van verzoeker te annuleren, omdat zijn inschrijving reeds geregistreerd en gereserveerd is. De bank voegde eraan toe dat, gelet op de uitzonderlijke omstandigheden, zij bereid was om het verzoek tot annulatie te aanvaarden tegen betaling van 5% annulatiekosten.

 

Verzoeker kon zich hiermee niet akkoord verklaren en wendde zich met een brief van 17 oktober 2008 tot de Bemiddelingsdienst Banken – Kredieten – Beleggingen (hierna : “Bemiddelingsdienst”).

 

Daartoe aangezocht door de Bemiddelingsdienst heeft de bank in een e-mailbericht van 3 november 2008 meegedeeld dat deze annulatiekosten als een commerciële geste te beschouwen zijn, omdat de werkelijke kosten hoger liggen, namelijk

 

  1. de annulatie van dit order veroorzaakt bij de tegenpartij een te betalen kost van 2 à 3%;
  2. de bank draagt het marktrisico, en in dit geval was de koers van het beleggingsproduct op het ogenblik dat verzoeker annuleerde, ongeveer 93%;
  3. de bank draagt ook de administratieve kosten voor de annulatie van het order.

 

Op 31 oktober 2008 heeft de bank, zonder het akkoord van verzoeker en zonder dat zij hiervoor aan verzoeker enige rekening of aanmaning tot betaling heeft gestuurd, de spaarrekening van verzoeker gedebiteerd met de door haar gevorderde maar door verzoeker betwiste annulatiekosten van 10.000 euro.

 

II. ADVIES VAN HET BEMIDDELINGSCOLLEGE

 

Door op 29 augustus 2008 een “Bevestigingsborderel ontvangstorder” te ondertekenen heeft verzoeker met de bank een overeenkomst gesloten voor het uitvoeren van een belegging. In zijn brief aan de Bemiddelingsdienst van 17 oktober 2008 geeft hij weliswaar aan dat hij voorafgaandelijk onvoldoende informatie kreeg van de bank en dat hij in de waan verkeerde dat het om een kasbon ging, maar hij voert niet aan dat de overeenkomst niet geldig zou zijn tot stand gekomen.

 

Door tot driemaal toe aan de bank te vragen zijn aankooporder te annuleren, heeft verzoeker contractbreuk gepleegd en dient hij de schade te vergoeden die de bank hierdoor heeft geleden.

 

In het dossier nr. 2008.1777 van de Bemiddelingsdienst gaat het om een vergelijkbare zaak (inschrijving op hetzelfde beleggingsproduct bij dezelfde bank op 29 augustus 2008 en annulering door de verzoekster op 9 oktober 2008) en heeft de bank eveneens een annulatiekost van 5% aangerekend. Daartoe aangezocht door de Bemiddelingsdienst, heeft de bank de door haar geleden schade als volgt gepreciseerd : 4,11% van de te beleggen som is de optelsom van de kostprijs voor het annuleren van het order bij de tegenpartij en de kostprijs van het overnemen van het marktrisico door de bank; de administratieve kosten voor het annuleren van het order bij de bank bedragen 1%.

 

De schadepost van 4,11% van de te beleggen som wordt gestaafd door gegevens verstrekt door de tegenpartij en dient als bewezen te worden beschouwd.

 

Het College is evenwel van oordeel dat de door de bank aangerekende administratieve kosten voor het annuleren van het order van verzoeker, namelijk 1% van de te beleggen som, zijnde 2.000 euro, onredelijk hoog zijn. Een halve procent van het te beleggen bedrag mag geacht worden een redelijke vergoeding te zijn voor deze administratiekosten van de bank.

 

Voorts is het College van oordeel dat de bank ten onrechte is overgegaan tot het debiteren van de spaarrekening van verzoeker ten belope van 10.000 euro. Zij was daartoe niet gerechtigd op grond van de regels van de wettelijke schuldvergelijking, omdat verzoeker zijn schuld betwistte, zodat er niet voldaan was aan het vereiste van artikel 1291 van het Burgerlijk Wetboek dat de twee schulden vaststaande moeten zijn. Zij was daartoe evenmin gerechtigd op grond van het in haar “Algemene voorwaarden” opgenomen beding van eenheid van rekening, omdat zij in gebreke blijft te bewijzen dat deze algemene voorwaarden aan de verzoeker werden meegedeeld, zodat zij geen deel uitmaken van de met verzoeker gesloten overeenkomst. Verzoeker dient dan ook te vergoed voor de rente die hij sinds 31 oktober 2008 op het bedrag van 10.000 euro op zijn spaarboekje heeft moeten derven.

 

III. BESLUIT

 

De klacht van verzoeker is ontvankelijk en in de hierna bepaalde mate gegrond :

 

1) De bank mag aan verzoeker slechts een annulatiekost van 4,61% op de te beleggen som aanrekenen in plaats van de gevraagde 5%, en wordt verzocht het teveel aangerekende, zijnde (10.000 euro – 9.220 euro) 780 euro, aan verzoeker terug te betalen.

 

2) De bank wordt verzocht om het spaarboekje van verzoeker te crediteren met de op dit spaarboekje van toepassing zijnde intrest/premies op een bedrag van 10.000 euro vanaf 31 oktober 2008 tot op de dag van de creditering.

 

De bank heeft het advies van het College gevolgd.