Vorige

Kredietgekoppelde obligatielening niet gepast in defensieve portefeuille

 

2009.1322

 

THEMA

 

Kredietgekoppelde obligatielening niet gepast in defensieve portefeuille.

 

ADVIES

 

Aanwezig :
De heer A. Van Oevelen, voorzitter;

Mevrouw L.-M. Henrion, plaatsvervangend voorzitter;
De heren F. de Patoul, P. Drogné, N. Claeys, C.-G. Winandy, leden.

 

Datum : 31 augustus 2010

 

 

I. DE FEITEN, HET VOORWERP VAN DE BETWISTING EN DE STANDPUNTEN VAN DE PARTIJEN

 

  1. Op 7 maart 2008 tekenden verzoekers voor 100.000 euro in op de obligatie “Z”.

 

Wanneer verzoekers half januari 2009 het overzicht van hun effectenrekening per 31 december 2008 ontvangen, bemerken zij dat deze obligatie kredietgekoppeld (‘credit linked’) is, d.w.z. gekoppeld aan de kredietwaardigheid van vijf Europese landen (België, Frankrijk, Griekenland, Italië en Spanje). Deze karakteristiek staat niet vermeld op het intekenborderel dat hen bij de intekening werd overhandigd. In haar brief aan de Bemiddelingsdienst van 22 september 2009 wijst de bank erop dat de omstandigheid dat deze karakteristiek niet vermeld stond op de intekenborderel, nog niet betekent dat de medewerkers van het betrokken kantoor van de bank daarover niet gesproken hebben tijdens het beleggingsgesprek. Dit laatste wordt door verzoekers ontkend.

 

Volgens de bank stond deze karakteristiek wel vermeld op de productfiche die aan verzoekers werd bezorgd, maar deze laatsten beweren deze fiche niet te hebben ontvangen. In haar brief aan verzoeker van 16 april 2009 wijst de bank erop dat het intekenborderel niet alle gegevens vermeldt die op de productfiche genoteerd staan, omdat een intekenborderel niet gebruikt wordt om al deze gegevens nog eens te herhalen, maar een formulier is waarop de cliënt de  bank officieel de opdracht geeft om in te tekenen, de rekening van de cliënt te debiteren en de effecten onder te brengen in zijn effectenrekening. De bank herhaalt dit in haar brief van 14 mei 2009.

 

In een brief aan verzoeker van 27 maart 2009 bevestigt de bank dat zij de betaling van de coupon en de terugbetaling van het kapitaal op de eindvervaldag garandeert, voor zover er zich in een van deze landen geen kredietgebeurtenis voordoet.

 

  1. In zijn brief van 18 februari 2009 beklaagt verzoeker zich erover dat op het intekenborderel onder de hoofding “De risicoklasse van het product” de vermelding “dynamisch” manueel werd gewijzigd in “defensief”, wat overeenstemt met het risicoprofiel van verzoekers. In haar brief aan verzoeker van 16 april 2009 verantwoordt de bank deze wijziging omdat deze obligatielening, op het ogenblik dat verzoekers erop intekenden, inderdaad tot de defensieve risicoklasse behoorde. In haar e-mailbericht aan de Bemiddelingsdienst van 18 maart 2010 bevestigt de bank dit en voegt zij eraan toe dat, zelfs als deze obligatie als ‘dynamisch’ zou worden gecatalogeerd, zij toch nog zou beantwoorden aan het defensieve risicoprofiel van verzoekers. In een e-mailbericht aan de Bemiddelingsdienst van 20 mei 2010 wijst de bank er nog op dat het defensieve karakter van deze obligatielening werd goedgekeurd door de CBFA en dat de bank op 18 mei 2010 aan alle houders van deze obligatielening een brief heeft gestuurd waarin wordt meegedeeld dat het defensieve karakter van deze obligatielening werd gewijzigd in dynamisch.

 

  1. In antwoord op het e-mailbericht van de bank van 18 maart 2010 waarin zij aangeeft dat, zelfs als deze obligatielening als ‘dynamisch’ wordt gecatalogeerd, zij toch nog beantwoordt aan het defensieve risicoprofiel van verzoekers, formuleert de Bemiddelingsdienst in een e‑mailbericht van 26 maart 2010 de opmerking dat bij risicodragende beleggingen moet worden gezorgd voor de nodige diversificatie en dat in dit geval aan dit vereiste niet is voldaan, aangezien 25 % van de portefeuille in dit ene product werd belegd.

 

II. ADVIES VAN HET BEMIDDELINGSCOLLEGE

 

  1. Het College stelt vast dat de partijen van mening verschillen over de kwestie of de bank aan verzoekers heeft meegedeeld of de obligatielening kredietgekoppeld was. Bij gemis aan bewijskrachtige documenten hierover kan het College zich hierover niet uitspreken.
  2. Het College is het eens met de bank dat er zich na het uitschrijven van een obligatielening bijzondere omstandigheden of gebeurtenissen kunnen voordoen die verantwoorden dat, op het ogenblik dat een cliënt inschrijft op deze belegging, het aanvankelijk ‘dynamische’ karakter van deze belegging door het agentschap wordt gewijzigd in ‘defensief’. In dat geval dient de bank zich ervan te vergewissen of deze wijziging nog wel past in de defensieve doelportefeuille van de cliënt. In dit geval is het College van oordeel dat de bank ten onrechte meent dat deze belegging nog wel past in de defensieve doelportefeuille van verzoekers. Het College komt tot dit besluit op basis van het gegeven dat thans 25% van deze portefeuille in een dynamisch product wordt belegd. Om het defensieve karakter van de doelportefeuille te blijven waarborgen, vraagt het College aan de bank om ofwel deze obligatielening uit de effectenportefeuille van verzoekers te halen tegen terugbetaling van het bedrag dat verzoekers ervoor betaalden ofwel ten aanzien van verzoekers de terugbetaling van deze obligatielening te waarborgen op de eindvervaldag.

 

III. BESLUIT

 

De klacht van verzoekers is ontvankelijk en in de hierna bepaalde mate gegrond.

 

Het College vraagt aan de bank om ofwel de obligatielening “Z” uit de effectenportefeuille van verzoekers te halen tegen terugbetaling van het bedrag dat verzoekers ervoor betaalden ofwel ten aanzien van verzoekers de terugbetaling van deze obligatielening te waarborgen op de eindvervaldag.

 

De bank heeft het advies van het College niet gevolgd.