Vorige

Omruiling van effecten, hoge kosten

2011.0983

 

THEMA

 

Omruiling van effecten, hoge kosten.

 

ADVIES

 

Aanwezig :
De heren A. Van Oevelen, voorzitter;

Mevrouw M.-F. Carlier, plaatsvervangend voorzitter

De heren P. Drogné, N. Claeys, L. Jansen, W. Van Cauwelaert, C.-G. Winandy, leden.

 

Datum : 18 oktober 2011

 

 

I. DE FEITEN, HET VOORWERP VAN DE BETWISTING EN DE STANDPUNTEN VAN DE PARTIJEN

 

In oktober 2010 hebben verzoekers 65 oude aandelen van AKZO NOBEL en 175 oude aandelen van PHILIPS binnengebracht bij de bank.

 

Deze aandelen dienden het voorwerp uit te maken van een omruiling naar nieuwe aandelen, om vervolgens op de effectenrekening van de verzoekers te worden ingeschreven.

 

De bank lijkt hier geen enkele voorafgaande informatie gegeven te hebben wat betreft de kosten die gepaard zouden gaan met deze omruiling.

 

Vervolgens gaat de bank over tot de debitering van verschillende sommen op de rekening van de verzoekers, klaarblijkelijk zonder uitleg.

 

Na verschillende briefwisselingen tussen de verzoekers en de bank en tussen de Bemiddelingsdienst en de bank, blijkt dat :

 

  • De uitwisseling van aandelen werd verricht in Nederland, met tussenkomst van bank B;
  • Een derde bank (C) lijkt eveneens tussen gekomen te zijn voor een van de twee aandelen, zonder dat de bank op heden een uitleg kan verschaffen voor deze tussenkomst;
  • De bank kende het tarief van haar correspondent B niet
  • Naar aanleiding van de tussenkomst van de bemiddelingsdienst, werd een tarief overgemaakt door bank B, dat echter niet de tarificatie van de omruilingsverrichtingen van de oude aandelen naar de nieuwe aandelen behelst;
  • Geen enkele factuur of commissieloonoverzicht van bank B of bank C wordt overgemaakt. De bank zelf maakt geen enkele factuur noch commissieloonoverzicht over;
  • De kosten zijn gedeeltelijk betaald door de inning van de vervallen dividenden en de cliënt werd pas geïnformeerd inzake de details van deze verrekeningen na een klacht bij de bank te hebben ingediend;
  • Voor een van de aandelen werd er BTW aangerekend, maar deze lijkt niet te zijn aangerekend voor het tweede aandeel.

 

De kosten voor de omruiling lijken zeer substantieel te zijn. Zij lopen op tot 3.500 EUR voor de PHILIPS aandelen en tot 3.402,60 EUR voor de AKZO NOBEL aandelen hoewel de totale waarde van de gewisselde aandelen toen ongeveer 25.000 EUR bedroeg. De kosten behelzen dus meer dan 25% van de waarde van de aandelen.

 

De verzoekers doen hun beklag over het feit dat zij niet vooraf werden geïnformeerd inzake de kosten van de verrichting en dat zij niet de mogelijkheid hebben gehad om interessantere alternatieven te zoeken voor de omruiling. Niettemin zijn zij bereid om 50% van de aangerekende kosten te dragen.

 

De bank argumenteert van haar zijde dat zij niet in staat is om vooraf de kosten van de tussenkomst van buitenlandse banken (B en C) te bepalen en dat in werkelijkheid, in de opgenomen kosten, de kosten van de buitenlandse correspondenten quasi het totaal bedraagt van de aangerekende kosten.

 

De bank biedt de verzoekers niettemin, ten commerciële titel, een terugbetaling aan van 800 EUR, hetgeen de verzoekers niet aanvaarden.

 

II. ADVIES VAN HET BEMIDDELINGSCOLLEGE

 

Het Bemiddelingscollege stelt vast dat de bewaring en administratie met inbegrip van het bewaarneming en de daarmee verband houdende diensten (dus met inbegrip van de omruiling) van de financiële instrumenten voor rekening van het cliënteel een nevendienst is zoals bepaald in artikel 46, 2°, 1, van de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op beleggingsondernemingen.

 

Uit de uiteenzetting van de feiten blijkt dat de bank de wettelijke bepalingen inzake informatie betreffende de investeringsdiensten, waarvan de principes worden hernomen in de artikelen 27, § 3, en 28 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector, niet heeft nageleefd.

 

Deze artikelen werden verduidelijkt door het koninklijk besluit van 3 juni 2007 dat strekte tot de omzetting van de Europese richtlijn betreffende de financiële instrumenten :

 

Artikel 10, § 2, van het KB verduidelijkt « de gereglementeerde ondernemingen verstrekken tijdig voordat voor niet-professionele cliënten of potentiële niet-professionele cliënten beleggings- of nevendiensten worden verricht, de op grond van de artikelen 11 tot 13 en 72 tot 75 vereiste informatie ».

 

Artikel 13 van hetzelfde KB verduidelijkt « de gereglementeerde ondernemingen verstrekken hun niet professionele cliënten en potentiële niet-professionele cliënten informatie over de kosten en bijbehorende lasten die voor zover van toepassing uit de volgende elementen bestaat :

 

a) de totale prijs die de cliënt moet betalen voor het financiële instrument of de beleggings- of nevendienst, inclusief alle bijbehorende vergoedingen, provisies, lasten en uitgaven en inclusief alle belastingen die via de gereglementeerde onderneming moeten worden betaald of, als geen exacte prijs kan worden gegeven, de grondslag voor de berekening van de totale prijs zodat de cliënt deze zelf kan verifiëren.

 

(…)

 

Voor de toepassing van punt a) worden de door de onderneming in rekening gebrachte provisies in elk geval afzonderlijk gedetailleerd ».

 

Het Bemiddelingscollege moet vaststellen dat op heden nog steeds en ondanks de vragen tot uitlegging die door de verzoeksters en de bemiddelingsdienst aan de bank werden gesteld, de bank niet in staat is om de toegepaste kosten op de betwiste omruilingsverrichtingen te rechtvaardigen, noch aan de hand van het tarief die door haar correspondent (na de omruiling) werden overgemaakt, noch aan de hand van haar eigen tarief.

 

Het tarief dat door de bank wordt overgemaakt meldt inderdaad de kosteloosheid van de titelverrichtingen (wissel, toekenning, verdeling, …) voor zover het gaat om aandelen ingeschreven op het dossier (ingeschreven op de effectenrekening). In casu beschikten de verzoekers over een effectenrekening en de ingebrachte aandelen moesten ingeschreven zijn op deze rekening. Zij konden er dus terecht van uitgaan dat deze verrichting kosteloos was. Stellende dat het zou gaan om een toepassing van het tarief voor titels die aan het loket worden gegeven, is het voorziene recht van 25 EUR niet representatief in de substantiële kosten die door de bank in casu werden aangerekend. Zelfs als het tarief stelt dat de kosten die mogelijks worden aangerekend door de correspondent ten laste zijn van de cliënt, beschouwt het Bemiddelingscollege dat het mogelijk is en dat de bank de cliënt duidelijker moet informeren inzake de omruilingskosten van zodra het gaat om courante aandelen, die worden uitgegeven in een buurland en van zodra zulke verrichtingen terugkerend zijn. De cliënt is gerechtigd om van zijn bankier te verwachten dat hij minstens een marge kan duiden wat betreft de evaluatie van de kosten.

 

Tenslotte is het Bemiddelingscollege van oordeel dat het abnormaal is dat de omruilingskosten die per aandeel worden getarifeerd berekend worden op basis van de nieuwe aandelen en niet de aandelen die worden ingebracht voor de omruiling.

 

III. BESLUIT

 

De klacht van verzoekers is ontvankelijk en gegrond.

 

Het Bemiddelingscollege nodigt de bank uit om het voorstel van de verzoekers, dat ertoe strekt om de kosten van de twee verrichtingen te herleiden tot 50% van de initieel door de bank aangerekende kosten, te aanvaarden.

 

Het Bemiddelingscollege nodigt bijgevolg de bank uit om de rekening van de verzoekers te crediteren voor het surplus dat zij heeft ontvangen.

 

De bank heeft het advies van het College gevolgd.