Vorige

Ondernemingen – Rekeningen -Basisbankdienst

2023.6945


THEMA


Ondernemingen – Rekeningen -Basisbankdienst


ADVIES


Aanwezig :


R. Steennot, voorzitter

De heren A. Guigui, P D’Haen, , P. François, E. Van den Haute - leden.


Datum : 11 december 2023


1.    KLACHT

De klager dient klacht in voor zijn onderneming. 

De onderneming is een relatief kleine vastgoedonderneming, met onroerende goederen die zich bevinden in het Antwerpse Schipperskwartier. 

Bij gebrek aan een alternatieve besteding van dit onroerend goed op die bewuste locatie, worden de studio’s hoofdzakelijk verhuurd aan sekswerkers in het Antwerpse Schipperskwartier. 

Deze verhuuractiviteiten worden strikt gemonitord door de Stad Antwerpen, er is zo zeer weinig ruimte voor misbruik. Gelet op aard van de activiteiten en de daarmee gepaard gaande noodzaak van anonieme – doch volstrekt legitieme – betalingen van de klanten van de huurders, worden deze uitsluitend in baar geld betaald. Via deze gelden voeren de huurders hun betaalverplichtingen uit, zo ook diegene die zij hebben onder de huurovereenkomsten die werden afgesloten met de onderneming voor de huur van een studio.

De klager vat zijn klacht bij Ombudsfin als volgt samen: De aanvraag van zijn vennootschap voor een basisbankdienst werd positief beoordeeld door de Basisbankdienstkamer. Een bank werd toegewezen, maar deze weigert, en beroept zich nu op Artikel VII.59/6, §3 WER om dit zonder motivatie te doen. Nochtans komen de cashbetalingen in dit geval uit verhuur van onroerend goed, en zijn ze noodgedwongen grotendeels in contant geld, waardoor ogenschijnlijk geen van de excuses, om een specifieke grond voor de weigering te onthouden, geldig is.

De klachtendienst van de bank bevestigt gewoon onmiddellijk de beslissing van de bank zonder verdere duiding.

2.    STANDPUNT VAN DE BANK

De bank werd door de basisbankdienstkamer toegewezen als bank om de Basisbandienst voor Ondernemingen te openen voor de onderneming van de klager. Na deze toewijzing heeft de bank de aanvraag onderzocht en de basisbandienst geweigerd om de volgende reden: “de aanvraag is niet in overeenstemming met de Wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten.” Deze beslissing werd op 14 september 2023 per brief aan de klant meegedeeld. De bank heeft ook de Basisbankdienstkamer op de hoogte gebracht van deze beslissing. Zij kan helaas dan ook niet ingaan op het verzoek van de onderneming van de klager om een Basisbankdienst voor Ondernemingen te openen.

3.    ADVIES VAN DE EXPERTEN 

De aanvrager van de basisbankdienst is een BV die verschillende studio’s verhuurt aan sekswerkers die actief zijn in het Antwerpse Schipperskwartier. De verhuuractiviteiten worden strikt gemonitord door de Stad Antwerpen. De betaling van de huur geschiedt in de regel in contanten. Dit is het gevolg van het feit dat de klanten van de huurders anoniem in contanten (wensen te) betalen.

De aanvrager van de basisbankdienst bezat voorafgaand aan de aanvraag van de basisbankdienst via de basisbankdienstkamer reeds een rekening bij de kredietinstelling die door de Basisbankdienstkamer werd aangewezen. Echter bleek de aanvrager daarbij niet langer over de mogelijkheid te beschikken om contanten (=de ontvangen huurgelden) op de rekening te storten. Nochtans heeft de aanvrager deze functionaliteit nodig om zijn economische activiteiten te kunnen verrichten.

Na de aanvraag van de basisbankdienst heeft de Basisbankdienstkamer - na te hebben vastgesteld dat aan alle wettelijke voorwaarden was voldaan en na advies te hebben ingewonnen bij de CFI – de kredietinstelling aangewezen als aanbieder van de basisbankdienst. De kredietinstelling heeft evenwel de verlening van de basisbankdienst geweigerd. De kredietinstelling motiveert deze weigering als volgt: “De aanvraag is niet in overeenstemming met de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten”. 

De aanvrager wendt zich tot Ombudsfin om deze weigeringsbeslissing van de kredietinstelling te betwisten.

Het college van experten wijst vooreerst op de volgende relevante wettelijke bepalingen:

Artikel 59/6 §1 WER:

“De kredietinstelling weigert de aanvraag tot opening van minimaal de betalingsdiensten bedoeld in artikel VII.59/4, § 1, indien ten minste een van de volgende voorwaarden is vervuld:

   1° de weigering is in overeenstemming met de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten;

   2° een lid van het wettelijk bestuursorgaan van de onderneming of een persoon belast met de effectieve leiding, of in voorkomend geval, een lid van het directiecomité, is veroordeeld voor oplichting, misbruik van vertrouwen, bedrieglijke bankbreuk of valsheid in geschrifte;

   3° de onderneming of de diplomatieke zending heeft onjuiste informatie verstrekt in antwoord op de vragen van de kredietinstelling in het kader van haar waakzaamheidsplicht krachtens de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten.

De kredietinstelling kan de aanvraag weigeren indien de onderneming of de diplomatieke zending in België of in een andere lidstaat een andere betaalrekening heeft waarmee zij gebruik kan maken van de in artikel VII.59/4, § 1, vermelde betalingsdiensten, behalve als zij aan de hand van concrete bewijsstukken aantoont dat zij daarmee de voor haar professionele activiteit noodzakelijke diensten niet verkrijgt.”

Artikel 59/6 §3 WER:

“De basisbankdienst-aanbieder, aangewezen overeenkomstig artikel VII.59/4, § 3, vijfde lid, kan de basisbankdienst weigeren indien ten minste één van de volgende voorwaarden is vervuld:

   1° een lid van het wettelijke bestuursorgaan van de onderneming of een persoon belast met de effectieve leiding of, in voorkomend geval, een lid van het directiecomité, is veroordeeld voor oplichting, misbruik van vertrouwen, bedrieglijke bankbreuk of valsheid in geschrifte;

   2° de onderneming of de diplomatieke zending heeft na haar aanvraag in België of in een andere lidstaat een andere betaalrekening geopend waarmee zij gebruik kan maken van de in artikel VII.59/4, § 1, vermelde betalingsdiensten. De onderneming of de diplomatieke zending brengt de kredietinstelling bij wie zij een basisbankdienst heeft aangegaan daarvan onverwijld op de hoogte.

   De beslissing tot weigering gebeurt schriftelijk en kosteloos. Deze omvat uitdrukkelijk de specifieke gronden en de rechtvaardiging van de beslissing, tenzij dit in strijd zou zijn met de doelstellingen van nationale veiligheid of openbare orde, of met artikel 55 van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten.”

Artikel VII.59/6 §1, lid 1 WER bepaalt op basis van welke gronden een kredietinstelling moet weigeren om betalingsdiensten te verstrekken, wanneer zij daarom wordt verzocht door een onderneming. Artikel 59/6 §1, lid 2 WER biedt bijkomend de mogelijkheid om de dienstverlening te weigeren indien de aanvrager reeds over een betaalrekening beschikt. Artikel VII.59/6 §1 WER bevat aldus vier weigeringsgronden wanneer een onderneming een kredietinstelling verzoekt om de in VII.59/4 §1 WER bepaalde betalingsdiensten te verwerven.

Artikel VII.59/6 § 3 betreft de weigeringsmogelijkheden waarover een kredietinstelling beschikt nadat deze door de Basisbankdienstkamer werd aangewezen. Artikel VII.59/6 §3 WER bevat slechts twee weigeringsgronden, met name de veroordeling tot bepaalde strafrechtelijk gesanctioneerde misdrijven en de opening, na de aanvraag van de basisbankdienst, van een betaalrekening waarmee de diensten worden verkregen. Deze twee weigeringsgronden uit artikel VII.59/6 §3 WER worden nog aangevuld door een aantal gronden die bijkomend zijn voorzien in het K.B. van 16 december 2022 . 

Daarnaast kan de aangewezen instelling de basisbankdienst ook weigeren indien ze kan aantonen dat ze niet in de mogelijkheid is haar identificatieverplichting uit de witwaswetgeving te voldoen (zie ook artikel 2 §8 van het KB van 16 december 2022) . In casu kan er echter van een weigering wegens onmogelijkheid om te voldoen aan de identificatieverplichting geen sprake zijn aangezien de aanvrager reeds voor de aanvraag over een rekening beschikte bij deze kredietinstelling en de kredietinstelling er dus eerder geen problemen mee heeft gehad de aanvrager te identificeren.

Een andere miskenning van de witwaswetgeving vormt in deze fase naar het oordeel van het college in de regel geen grond meer om de basisbankdienst te weigeren. De rechtvaardiging voor deze benadering is volgens het college gelegen in het feit dat de Basisbankdienstkamer voorafgaandelijk aan de toekenning van de basisbankdienst advies inwint bij de CFI en de Basisbankdienstkamer de basisbankdienst niet kan toekennen bij een negatief advies. 

Toekenning van de basisbankdienst is meer concreet enkel mogelijk (art. VII.59/4 §3 WER):

-    bij een positief advies, in welk geval de kredietinstelling er redelijkerwijze mag van uitgaan dat – zolang de omstandigheden niet wijzigen – er geen inbreuk is inzake witwassen;

-    in gevallen waarin de CFI geen advies verleent binnen de zestig dagen.

De vaststelling dat (theoretisch) een basisbankdienst kan worden toegekend zonder dat door de CFI advies wordt verleend, kan kredietinstellingen in een vervelende situatie plaatsen, gelet op hun controleverplichtingen inzake witwassen. Dit verantwoordt naar het oordeel van het college evenwel niet dat de aangewezen kredietinstelling de basisbankdienst alsnog weigert met een algemene bewering dat een miskenning van de witwaswet voorligt. 

Het enkele feit dat de onderneming behoort tot een sector waarin er een verhoogd risico op witwassen bestaat, is in ieder geval geen voldoende grond om de basisbankdienst te weigeren (na aanwijzing door de basisbankdienstkamer) . Verder zou toelaten dat een door de basisbankdienstkamer aangewezen kredietinstelling de basisbankdienst zou kunnen weigeren, uitsluitend op grond van de vermelding dat de witwaswetgeving is miskend, het risico inhouden dat de basisbankdienst alsnog ontoegankelijk wordt voor ondernemingen uit bepaalde sectoren en de wet aldus wordt uitgehold. 

Indien de aangewezen kredietinstelling na haar aanwijzing van oordeel is dat een concrete verrichting een schending van de witwaswetgeving inhoudt, dan moet zij die verrichting weigeren en op dat ogenblik een melding aan de CFI te doen. Artikel VII.59/6 §2 WER laat dan toe de basisbankdienst op te zeggen. 

In deze zaak is het voor de aanvrager van essentieel belang contanten op rekening te kunnen storten. Het storten van contanten vormt een integraal onderdeel van de basisbankdienst, maar men dient rekening te houden met artikel 12 en 13 van het KB van 16 december 2022 houdende de basisbankdienst voor ondernemingen.

Artikel 12:

“De betalingsdiensten bedoeld in artikel I.9, 1°, a) en b), van het Wetboek van economisch recht worden door de basisbankdienst-aanbieder slechts aangeboden aan de onderneming voor zover:

  1° de onderneming transparantie biedt over:

  a) de grootorde van het gebruik van contanten;

  b) verantwoording van het gebruik van contanten en conformiteit aan het profiel en de activiteit van de onderneming

(…)”.

Artikel 13:

“De basisbankdienst-aanbieder kan de basisbankdienst weigeren of opzeggen indien de onderneming niet voldoet aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 12 of de informatie bedoeld in artikel 12 niet verstrekt.”

Belangrijk is dat de aanvrager in dit geval de door de basisbankdienstkamer vereiste informatie aan de kredietinstelling bezorgde (waaronder omstandige informatie omtrent de grootte van het gebruik van contanten, verantwoording van het gebruik van contanten, onderliggende contracten en conformiteit aan het profiel en de activiteit van de onderneming), zodat de door de basisbankdienstkamer aangewezen kredietinstelling zich niet zou kunnen beroepen op de weigeringsmogelijkheid uit artikel 13 van het K.B. van 16 december 2022 om aan de aanvrager te weigeren om contanten te storten (hetgeen ze overigens niet doet). Indien op een later tijdstip blijkt dat een concrete storting een vermoeden van witwassen inhoudt, dan moet een mededeling aan de CFI gebeuren en kan desgevallend een opzegging van de basisbankdienst geschieden.

Het college van experten is dan ook van oordeel dat de weigering een basisbankdienst aan te bieden, die de mogelijkheid biedt contanten te storten, ten onrechte geschiedde en de kredietinstelling de basis-bankdienst moet aanbieden.

4.    BESLUIT VAN DE OMBUDSMAN

De ombudsman heeft kennisgenomen van het advies van de experten en sluit zich aan bij het besluit dat de bank de basisbankdienst (in dit dossier in de vorm van het toestaan van cash stortingen) moet aanbieden. 


Ombudsfin duidt op het bindend karakter van deze beslissing en verwijst hiervoor naar artikel VII.59/7 §1 WER:

“De ombudsdienst voor financiële diensten spreekt zich uit over de geschillen die hem worden voorgelegd. Dit orgaan kan de beslissing van de kredietinstelling vernietigen. De beslissing is bindend voor de kredietinstelling en wordt meegedeeld aan zowel de kredietinstelling als aan de betrokken onderneming.”


Gezien de specifieke materie, vragen wij de bank de gevraagde basisbankdienst zo snel mogelijk aan te bieden, en dit uiterlijk op 29.12.2023.



De bank heeft positief gevolg gegeven aan ons advies. 

Ze opende een basisbankdienst voor ondernemingen met stortingsfunctie met volgende voorwaarden:  

•    De herkomst van de gestorte huurgelden dient steeds te kunnen worden aangetoond door de klant via huurovereenkomsten, getekende kwitantie van de sekswerkers en een digitale pandkalender; 

•    De klant dient te allen tijde stavingstukken beschikbaar te houden.”