Vorige

Vermogensbeheer, obligaties, tijdstip van verkoop

 

2011.0563

 

THEMA

 

Vermogensbeheer, obligaties, tijdstip van verkoop.

 

ADVIES

 

Aanwezig :
De heren A. Van Oevelen, voorzitter;

Mevrouw M.-F. Carlier, plaatsvervangend voorzitter

De heren P. Drogné, N. Claeys, L. Jansen, W. Van Cauwelaert, C.-G. Winandy, leden.

 

Datum : 18 oktober 2011

 

 

I. DE FEITEN, HET VOORWERP VAN DE BETWISTING EN DE STANDPUNTEN VAN DE PARTIJEN

 

Op 31 mei 2002 werd tussen verzoeker en de bank een overeenkomst voor vermogensbeheer afgesloten, dewelke respectievelijk op 18 mei 2006, 19 januari 2009 en 24 februari 2010 werd gewijzigd inzake beleggingsstrategie en –doelstellingen.

 

Verzoeker uit zijn ongenoegen omtrent het beheer van twee obligaties, welke in 2004 en 2005 door de bank werden aangekocht. Zijn klacht betreft, zoals hij zelf stelt, niet de aankoop, doch het feit dat de bewuste obligaties niet tijdig werden verkocht ondanks de geleidelijk dalende koers, en verder werden aangehouden.

 

Hierdoor werd, volgens verzoeker, de verplichting van voorzichtigheid bij het beheer van de portefeuille geschonden. Hij verwijst hiervoor onder meer naar een vonnis van de Rechtbank van koophandel te Brussel van  03/02/2011.

 

De bank erkent dat het resultaat van het betrokken beleggingsinstrumenten teleurstellend is. Zij is evenwel van oordeel dat haar geen fout kan worden toegeschreven :

 

  • de bank heeft steeds gehandeld binnen de grenzen van de respectievelijke overeenkomsten van vermogensbeheer;
  • zowel de beslissing tot het kopen van beide obligaties als de beslissing om ze te houden in de tijd dat de koersen dalende waren, waren gebaseerd op de beschikbare informatie op dat moment en paste binnen het beleggingsbeleid van de bank; de uitzonderlijke marktomstandigheden van de laatste jaren konden door geen enkele economist, analist of beheerder worden voorzien of ingeschat;
  • de beslissing om de obligaties aan te houden, paste op elk ogenblik binnen de contractueel voorziene beleggingsstrategie en beheersdoelstellingen;
  • het afbouwen van de posities in een tijd dat de koersen plotseling zeer sterk daalden, zou hebben betekend dat met zekerheid een verlies moest worden genomen. De gedachte dat de dalende koersen eerder het gevolg waren van de slechte verhandelbaarheid van deze obligaties op dat moment, dan van de vrees dat de debiteuren hun verplichtingen niet zouden nakomen, heeft de beheerder destijds doen besluiten om niet tot verkoop over te gaan. De bank achtte dat in het belang van verzoeker;
  • uit interne gespreksnotities valt op te maken dat de vermogensbeheerder contact met verzoeker heeft opgenomen teneinde het op dat moment geldende standpunt van de bank met betrekking tot de obligaties met hem te bespreken.

 

II. ADVIES VAN HET BEMIDDELINGSCOLLEGE

 

Bij overeenkomsten van vermogensbeheer kan een eventuele fout en verantwoordelijkheid van een bank beoordeeld worden, zowel op het ogenblik van de investeringsbeslissing, als bij de verdere opvolging van bestaande portefeuille.

 

Het Bemiddelingscollege beseft dat, bij koersdaling van bepaalde ingenomen posities in de portefeuille, de keuze tussen verkoop met verlies of behoud met hoop op beterschap, verre van evident is. Het door verzoeker aangehaald vonnis van de Rechtbank van koophandel te Brussel van 03/02/2011 is dan ook slechts van beperkt nut, aangezien dit een heel specifieke situatie betreft, die zich in casu niet voordoet.

 

Een overeenkomst van discretionair vermogensbeheer is immers geen resultaatsverbintenis, doch een middelenverbintenis, die enkel het voorwerp kan uitmaken van een marginale toetsing. Hoewel de bank, volgens verzoeker, zelfstandig de (juiste) beslissing dient te nemen, kan het Bemiddelingscollege voornamelijk vaststellen, dat de bank in casu niet louter passief of inactief is gebleven, doch de situatie met verzoeker minstens heeft doorgenomen en besproken.

 

III. BESLUIT

 

De klacht van verzoeker is ontvankelijk, doch ongegrond.