Vorige

Vermogensbeheer - Samenstelling van portefeuilles - diversificatie

 

2009.0254

 

THEMA

 

Vermogensbeheer - Samenstelling van portefeuilles - diversificatie.

 

ADVIES

 

Aanwezig :
De heren A. Van Oevelen, voorzitter;

Mevrouw L.-M. Henrion, plaatsvervangend voorzitter

De heren F. de Patoul, P. Drogné, N. Claeys, L. Jansen, W. Van Cauwelaert, C.-G. Winandy, leden.

 

Datum : 17 november 2009

 

 

I. DE FEITEN, HET VOORWERP VAN DE BETWISTING EN DE STANDPUNTEN VAN DE PARTIJEN

 

A. De feiten

 

Op 18 september 2006 sloten verzoekers met de beursvennootschap drie overeenkomsten van vermogensbeheer. Verzoekers hadden hun privévermogen immers in twee gesplitst, namelijk een portefeuille waarin voor het volle pond in aandelen mocht worden belegd en een portefeuille waarin uitsluitend in obligaties en liquiditeiten diende te worden belegd. De derde portefeuille behoort toe aan een besloten vennootschap naar Nederlands recht, waarin verzoeker zijn pensioenreserves heeft belegd en ten aanzien waarvan eveneens is overeengekomen dat er uitsluitend diende te worden belegd in obligaties en liquiditeiten.

 

De betwisting tussen partijen heeft uitsluitend betrekking op de laatste twee portefeuilles. In de desbetreffende overeenkomsten van vermogensbeheer werd de houding van verzoekers omschreven als “gematigd, als een goede huisvader” en hun voorervaring als “beperkt” (tweede portefeuille) respectievelijk “gemiddeld” (derde portefeuille). In de bijlage bij deze overeenkomsten werd onder de hoofding “Toegestane beleggingsinstrumenten” aangekruist “Defensieve portefeuille” en werden als “toegestane beleggingsinstrumenten” aangekruist “liquiditeiten en obligaties”.

 

B. Het standpunt van verzoekers

 

In een aangetekende brief van 27 november 2008 bekritiseren verzoekers de beslissing van de beursvennootschap in zoverre met betrekking tot de tweede portefeuille voor een bedrag van 73.500 euro werd belegd in een obligatie van de Kaupthing Bank, omdat deze obligatie op het ogenblik van de aankoop ongeveer 18% van de totale portefeuille vertegenwoordigde en een A‑rating had. Verzoekers verwijten aan de beursvennootschap een gebrek aan diversificatie, wat in strijd is met een beheer als goede huisvader, want een gediversifieerde portefeuille houdt in dat maximum 5% van de portefeuille in hetzelfde beleggingsinstrument wordt belegd. Voorts hebben verzoekers kritiek op de lange looptijd van deze obligatie (nagenoeg een perpetual), de kwaliteit van de schuldenaar (een A-rating op het ogenblik van de uitgifte) en het karakter van een achtergestelde obligatie. Een beheer als goed huisvader impliceert volgens verzoekers dat bij een belegging in schuldinstrumenten met dergelijke lange looptijden enkel een AAA-rating, hoogstens een AA-rating in aanmerking komt, zeker wanneer deze belegging ongeveer 18% van de portefeuille vertegenwoordigt. Verzoekers zijn van oordeel dat zij door deze ondoordachte beleggingsstrategie schade hebben geleden, die zij ramen op 47.316 euro.

 

In dezelfde aangetekende brief van 27 november 2008 bekritiseren verzoekers met betrekking tot de derde portefeuille de beslissing van de beursvennootschap om voor een bedrag van 75.000 euro te hebben belegd in de obligatie “EUR Hybrid Raising GmbH CPN”, omdat deze obligatie op het ogenblik van de aankoop 40 % van de aanvangsportefeuille vertegenwoordigde (gebrek aan diversificatie), op dat ogenblik een A-rating had en een lange looptijd (een perpetual). Ook voor deze portefeuille zijn verzoekers van oordeel dat de beursvennootschap hun portefeuille niet als een goede huisvader heeft belegd en stellen zij de beursvennootschap aansprakelijk voor de schade die zij hebben geleden en die zij voor deze portefeuille ramen op 49.680 euro.

 

C. Het standpunt van de beursvennootschap

 

In een aangetekende brief van 29 december 2008 legt de beursvennootschap er allereerst de nadruk op dat zij voor verzoekers een beleggingsvoorstel uitwerkte waarin het accent werd gelegd op het defensief profiel, maar waarbij tevens werd beoogd dat de drie portefeuilles samen instaan voor een maandelijkse cashopname van 3.000 euro.

 

Met betrekking tot de tweede portefeuille (belegging van een bedrag van 73.500 euro in een obligatie van de Kaupthing Bank) formuleert de beursvennootschap de volgende opmerkingen :

 

  • aangezien alle aandelen werden getransfereerd in een afzonderlijke portefeuille, dient een belegging van 18% van de portefeuille in eenzelfde obligatie gerelativeerd te worden;
  • diversificatie tot stand brengen is moeilijker wanneer in het kader van een defensief profiel het genereren van een maandelijkse cashopname wordt beoogd;
  • obligaties uit de financiële sector werden op het ogenblik van de samenstelling van de portefeuilles beschouwd als ‘goede huisvader-papier’;
  • het grootste deel van de portefeuille werd, in overeenstemming met de gemaakte afspraken, in obligaties belegd, en obligaties hebben een lagere risicograad dan aandelen, zodat voor het bereiken van een voldoende diversificatie het niet vereist is dat maximum 5% van de portefeuille in hetzelfde beleggingsinstrument wordt belegd;
  • obligaties met een lange looptijd (nagenoeg perpetual) waren de enige beleggingsinstrumenten die voldoende cash flow genereerden om aan de wensen van de verzoekers te voldoen;
  • een obligatie met een A-rating impliceert dat de obligatiehouder een belegging bezit die ruim binnen de ‘investment grade’ valt, en van een dergelijk beleggingsinstrument wordt aangenomen dat het een betrouwbare belegging is die bijgevolg gebruikt kan worden in portefeuilles met een defensief profiel, zoals dat van verzoekers; bovendien worden obligaties sowieso beschouwd als defensieve beleggingsinstrumenten en hebben de verzoekers op 22 oktober 2007 een overeenkomst van vermogensbeheer ondertekend waarin uitdrukkelijk wordt vermeld dat een defensief profiel betekent dat het gaat om beleggingen in instrumenten die tot een “A min”-rating hebben;
  • de omstandigheid dat het om een achtergestelde obligatie gaat, is niet automatisch een negatief element, omdat de kwaliteit van de debiteur van belang is; als de debiteur voldoende solvabel is, is de achtergesteldheid van de obligatie van ondergeschikt belang; bovendien houdt het ratingbureau hiermee rekening bij het bepalen van de rating.

 

Met betrekking tot de derde portefeuille (belegging van een bedrag van 75.000 euro in de obligatie “EUR Hybrid Raising GmbH CPN”) wijst de beursvennootschap erop dat hier dezelfde argumenten gelden als voor de belegging in de tweede portefeuille.

 

De beursvennootschap concludeert dat zij de portefeuilles van verzoekers als een goede huisvader heeft beheerd en dat de samenstelling ervan in grote mate werd beïnvloed door de wens van verzoekers om maandelijks over een bedrag van 3.000 euro te kunnen beschikken. Zij wijst dan ook de tegen haar ingestelde aansprakelijkheidsvordering af als ongegrond.

 

Nadat verzoekers zich met een brief van 3 februari 2009 tot de Bemiddelingsdienst hadden gewend en nadat de Bemiddelingsdienst hierover correspondentie had gevoerd met de beursvennootschap, heeft deze laatste in een brief van 30 september 2009 bij wijze van commerciële geste voorgesteld om aan verzoekers een bedrag van 27.500 euro te betalen voor het verlies op de tweede en derde hierboven vermelde portefeuilles, mits zij eigenaar wordt van de twee betwiste obligaties. De beursvennootschap is van oordeel dat dit regelingsvoorstel de economische realiteit van de schadevergoedingseis van verzoekers benadert.

 

II. ADVIES VAN HET BEMIDDELINGSCOLLEGE

 

Hoewel de door de beursvennootschap voorgestelde tegemoetkoming maar ongeveer 30% van de door verzoekers geraamde schade bedraagt, is het College om de hiernavolgende redenen van oordeel dat dit regelingsvoorstel van de beursvennootschap redelijk is.

 

Als uitgangspunt dient voor ogen te worden gehouden dat een overeenkomst van vermogensbeheer voor de vermogensbeheerder een inspannings- en geen resultaatsverbintenis meebrengt. De vermogensbeheerder verbindt er zich enkel toe zich naar best vermogen in te spannen om voor de cliënt gunstige resultaten te bereiken, zonder deze te kunnen garanderen. De verklaring hiervoor is dat het beheer van een portefeuille beïnvloed wordt door omstandigheden onafhankelijk van de wil van de vermogensbeheerder, namelijk het beursklimaat. De financiële crisis die na 15 september 2008 is uitgebroken, heeft gevolgen gehad die niemand op het ogenblik van het sluiten van de overeenkomst kon voorzien, en de negatieve returns op obligaties dienen mede in het kader van dit negatieve beursklimaat te worden geplaatst.

 

Voorts moet worden beklemtoond dat de aansprakelijkheid van de vermogensbeheerder dient te worden beoordeeld op basis van het totale resultaat van de belegging en niet, zoals in dit geval, op basis van één enkele verrichting (S. Dejonghe, noot onder vonnis van de Rechtbank van Koophandel te Gent van 28 november 2000, Financieel Forum/Bank- en financieel recht, 2001, (190), p. 192, nr. 5).

 

Het dient eveneens te worden beklemtoond dat de verzoekers maandelijks een bedrag van 3.000 euro wensten op te nemen, wat, in verhouding tot het geïnvesteerde bedrag, een hoge som is, waardoor het zeker niet evident was om het belegde kapitaal op het beginpeil te houden. De vraag rijst of de keuze voor een defensief profiel, met als beleggingsdoel regelmatige inkomsten te laten genereren, maar met behoud van het belegde kapitaal, van in het begin geen onmogelijke opdracht was en of de beursvennootschap hierbij geen voorbehoud had moeten maken.

 

Er kan misschien een gebrek aan diversificatie van de portefeuille aan de beursvennootschap worden verweten, maar daartegenover staat dat op het ogenblik van de samenstelling van de portefeuilles van verzoekers een belegging in obligaties van ondernemingen uit de financiële sector als een goede huisvader-belegging gold.

 

Er kan misschien worden getwijfeld aan het behoud van het defensieve karakter van de twee portefeuilles wegens de A-ratings van de twee betwiste obligaties en, wat de tweede portefeuille betreft, het achtergestelde karakter van de obligatie van de Kaupthing Bank, maar daartegenover argumenteert de beursvennootschap terecht dat een obligatie met een A-rating dient te worden beschouwd als een belegging die wel thuishoort in een defensieve portefeuille en dat het achtergestelde karakter van de obligatie mee in aanmerking is genomen bij het bepalen van de rating.

 

III. BESLUIT

 

De klacht van verzoekers is ontvankelijk en in de hierna bepaalde mate gegrond.

 

Het College is van oordeel dat het door de beursvennootschap gedane regelingsvoorstel toereikend is om de door de verzoekers geleden schade te vergoeden.

 

De bank heeft het advies van het College gevolgd.