Vorige

Wijziging bewaarloon effecten.

 

2015.2112 – aanvullend advies

 

THEMA

 

Wijziging bewaarloon effecten.

 

ADVIES

 

Aanwezig :
De heer A. Van Oevelen, voorzitter;

Mevrouw M.-F. Carlier, ondervoorzitster;

De heren F. de Patoul, E. Struye de Swielande, L. Jansen, leden
Mevrouwen M. Mannès, N. Spruyt, leden.

 

Datum : 15 december 2015 – advies goedgekeurd op 22 december 2015

 

FEITEN EN VOORWERP VAN DE BETWISTING

 

Ter aanvulling op het advies van de Ombudsman van 22 oktober 2015, inzake een klacht die onder andere betrekking had op de door de bank toegepaste wijziging van bewaarlonen op de effecten in een effectendossier.

 

De tariefwijziging werd aangekondigd in oktober 2014. Het nieuwe bewaarloon diende in januari 2015 te worden betaald voor het voorgaande jaar (2014) en zou worden berekend op 1 januari 2015 op basis van de effecten in portefeuille op 31 december 2014.

 

Volgens de bank mocht het nieuwe bewaarloon reeds begin 2015 worden aangerekend aangezien de cliënten 2 maanden op voorhand verwittigd waren en zij de mogelijkheid hadden om hun effecten te transfereren naar een andere bank. Voor deze effecten zou geen bewaarloon worden aangerekend.

 

In mijn advies van 22 oktober 2015 meende de Ombudsman dat cliënt terecht in vraag stelde of hier wel sprake kon zijn van een tijdige voorafgaandelijke kennisgeving.

De bank kondigde immers een tariefwijziging aan, voorafgaand aan de inning ervan (begin 2015), maar niet voorafgaand aan de prestatie van de diensten waarop het tarief betrekking had (2014).

 

Er werd aan cliënt gemeld dat deze praktijk verder zou worden onderzocht, dit echter buiten de concrete afhandeling van het dossier aangezien de bank in het dossier de meerkost betreffende het bewaarloon voor haar rekening heeft genomen en de klacht op dat vlak als opgelost kon worden beschouwd.

 

In het kader van verder onderzoek, achtte de Ombudsman het aangewezen de praktijk voor te leggen aan het College van experten.

 

 

ADVIES VAN DE EXPERTEN

 

“Het College van Experten is van oordeel dat in deze zaak toepassing moet worden gemaakt van artikel VI.2. 3° van het Wetboek van Economisch Recht. Deze bepaling luidt als volgt :

“Vooraleer een consument wordt gebonden door een andere overeenkomst dan een overeenkomst op afstand of een buiten verkoopruimten gesloten overeenkomst of door een overeenkomst bedoeld in artikel VI.66, verstrekt de onderneming de consument op duidelijke en begrijpelijke wijze de volgende informatie, indien die informatie al niet duidelijk is uit de context :

3° de totale prijs van het product, met inbegrip van alle belastingen, en alle diensten die door de consument verplicht moeten worden bijbetaald, of, als door de aard van het product de prijs redelijkerwijze niet vooraf kan worden berekend, de manier waarop de prijs moet worden berekend, en, desgevallend, alle extra vracht-, leverings-, of portokosten of, indien deze kosten redelijkerwijze niet vooraf kunnen worden berekend, in ieder geval het feit dat er eventueel dergelijke extra kosten verschuldigd kunnen zijn;”.

 

Samengevat komt deze bepaling hierop neer dat een consument maar verplicht kan worden een bepaalde prijs te betalen voor een dienst die hem wordt verleend door een onderneming, zoals in dit geval een bank, als deze laatste de consument vooraf duidelijk heeft geïnformeerd over deze prijs en de erbij horende kosten of over de wijze waarop deze prijs wordt berekend.

In dit geval heeft de bank de verzoeker in oktober 2014 ervan op de hoogte gebracht dat er vanaf 2015 een verhoogd tarief geldt voor het bewaren van bepaalde effecten in een effectendossier. Einde januari 2015 werd dit verhoogde bewaarloon toegepast op basis van de toestand van het effectendossier op 31 december 2014.

 

Het College van Experten is van oordeel dat deze werkwijze in strijd is met het hierboven geciteerde artikel VI.2.3° van het Wetboek van Economisch Recht, omdat de bank in januari 2015 een prijsverhoging heeft toegepast voor prestaties die in 2014 waren geleverd. De consument is dan ook niet gebonden door deze prijsverhoging.

Het College van Experten wenst bovendien op te merken dat, in zoverre de consument na de aankondiging van deze prijsverhoging niet het recht zou hebben gehad om, vooraleer deze prijsverhoging van kracht zou worden, de overeenkomst zonder kosten of schadevergoeding te beëindigen en hem daartoe een redelijke termijn te laten, er sprake is van een onrechtmatig en ongeldig beding in de zin van artikel VI.83, 2°, eerste lid, van het Wetboek van Economisch Recht. Uit de gegevens waarover het College van Experten beschikt kan echter niet worden opgemaakt of dit in deze zaak het geval is.”

 

REACTIE VAN DE BANK

 

De bank heeft gereageerd op het advies. De reactie is de volgende:

“De ratio legis van de wet bestaat erin dat de klant op voorhand moet weten waar hij aan toe is, zodanig dat hij met kennis van zaken kan beslissen of hij al dan niet gebruik wil maken van de dienst aan de aangekondigde prijs. Het artikel is zo geformuleerd dat de communicatie dient te gebeuren vooraleer de klant wordt gebonden. Dat is niet hetzelfde als ‘vooraleer de uitvoering van de overeenkomst start’.

Het feit dat de klant een ruime termijn had om zijn effecten te transfereren, is daarbij relevant, aangezien dit aantoont dat de klant op dat moment nog niet gebonden was. De bewaarlonen werden immers aangerekend op basis van de posities op 01.01.2015. De klant die in oktober geïnformeerd werd over de nieuwe tarieven, had de mogelijkheid om in de 2 volgende maanden zijn stukken te transfereren naar een andere bank, of de stukken te liquideren. In dat geval zou geen bewaarloon verschuldigd zijn geweest.

De communicatie van het nieuwe tarief gebeurde aldus wel degelijk vooraleer de klant gebonden was door de bewaarlonen, conform de wet.”

 

BESLUIT OMBUDSMAN

 

Niettegenstaande de bank steeds van mening is geweest de verhoging van de kost correct te hebben aangekondigd en toegepast, heeft zij tijdens de bemiddelingsprocedure wel een concrete oplossing voor het geschil voorgesteld, namelijk de terugbetaling van het verhoogde bewaarloon. De klacht werd in feite opgelost, wat werd bevestigd in het advies van 22 oktober 2015. Dit betreft dus een louter aanvullend advies.

Zonder dat dit advies een concrete impact heeft op het dossier, hield de Ombudsman eraan cliënt op de hoogte te brengen van het resultaat van het verder onderzoek betreffende de problematiek in het algemeen.