Vorige

Woonkrediet gekoppeld aan gemengde levensverzekering.

2012.0478

 

THEME

 

Woonkrediet gekoppeld aan gemengde levensverzekering.

 

ADVIES

 

Aanwezig :

 

De heren A. Van Oevelen, voorzitter;

 

Mevrouw M.-F. Carlier, plaatsvervangend voorzitter

 

De heren F. de Patoul, E. Struye de Swielande, N. Claeys, L. Jansen, leden

 

Mevrouw M. Mannès, N. spruyt, leden.

 

Datum : 17 juli 2012

 

 

I. DE FEITEN, HET VOORWERP VAN DE BETWISTING EN DE STANDPUNTEN VAN DE PARTIJEN

 

Bij notariële akte van 13 maart 1990 werd door de rechtsvoorgangster van de bank aan verzoeker een lening van 2.200.000 BEF toegekend, opgesplitst in twee delen. Het eerste deel, ten bedrage van 708.000 BEF, wordt wedersamengesteld door een gemengde levensverzekering; het tweede deel, ten bedrage van 1.492.000 BEF, wordt gedekt door een schuldsaldoverzekering.

 

Voor de wedersamenstelling van het geleende kapitaal ten belope van 708.000 BEF en tot zekerheid van de gehele of gedeeltelijke terugbetaling ervan, hetzij bij het verstrijken van de leningstermijn, hetzij bij het overlijden van verzoeker, indien dit overlijden zou plaatsvinden vóór deze datum, verbond verzoeker zich ertoe het gemengde levensverzekeringscontrat nr. (…) bij deze lening te voegen dat op het hoofd van verzoeker werd gesloten bij de Verzekeringskas van de rechtsvoorgangster van de bank, voor een verzekerd kapitaal van 885.668 BEF, opeisbaar in geval van leven op 1 februari 2022. Verzoeker verbond er zich onherroepelijk toe de uit dit verzekeringscontract voortvloeiende rechten ten belope van het bedrag dat hij aan de rechtsvoorgangster van de bank bij de invorderbaarheid van het geleende kapitaal verschuldigd zou zijn, aan de rechtsvoorgangster van de bank over te dragen. De jaarlijkse premie van dit contract bedroeg 19.157 BEF, exclusief belastingen.

 

Bij dit type van lening betaalt de lener uitsluitend interesten en doet hij geen terugbetaling van kapitaal, want hiervoor dient de verzekering.

 

De bank wijst erop dat de Verzekeringskas van de rechtsvoorgangster van de bank in 1992 werd omgevormd tot de NV ***Verzekeringen, die in 1993 werd verkocht aan de bank en de benaming “***” kreeg. In 2009 kreeg deze verzekeraar, die inmiddels gefusioneerd was met ***, de nieuwe naam “***”. Volgens de bank werden de klanten via verschillende kanalen en via de media hiervan op de hoogte gebracht.

 

 

Verzoeker betaalde de op 1 februari 1998 vervallen verzekeringspremie ten bedrage van 495,79 euro niet. Herhaalde aanmaningen en een aangetekende brief om deze premie alsnog te doen betalen, bleven zonder gevolg. Overeenkomstig de algemene voorwaarden van het levensverzekeringscontract ging de levensverzekeraar over tot de reductie van dit contract met ingang van 1 februari 1998.

 

 

Bij brieven van 7 juli 1999 en 17 maart 2006 werd door de levensverzekeraar aan verzoeker de mogelijkheid geboden om het levensverzekeringscontract opnieuw in werking te stellen mits hij hiermee akkoord ging, tegen betaling van een jaarlijkse premie van 800 euro. Verzoeker is op dit voorstel niet ingegaan.

 

Bij brief van 24 februari 2012 meldde verzoeker aan de bank en aan de Bemiddelingsdienst Banken – Krediet – Beleggingen dat hij altijd in de overtuiging was dat de door hem gedane betalingen kapitaalaflossingen waren. Hij is van oordeel dat hij als lener niet duidelijk werd geïnformeerd en dat de jaarlijkse aflossingen en de looptijd van de lening niet in verhouding staan tot het geleende bedrag. In dezelfde brief vroeg hij 1) een overzicht van alle gestorte bedragen sinds de toekenning van zijn woonkrediet; 2) de stopzetting van dit krediet; 3) “een terugstorting van een aanzienlijk bedrag op basis van een normaal krediet waarbij de betaling van kapitaal en interesten tot haar normale proportie worden teruggebracht”.

 

Bij brief van 8 maart 2012 gaf de bank een uitvoerig overzicht van de antecedenten van dit woonkrediet, waaruit zij afleidde dat noch haar zelf noch de levensverzekeraar enige fout te verwijten valt en dat zij dan ook niet kan ingaan op het verzoek tot het betalen van een schadevergoeding. Zij voegde eraan toe dat verzoeker steeds het hem toegekende woonkrediet kan beëindigen mits hij de nog openstaande schuld, de interesten tot op de dag van de terugbetaling, de contractuele vergoeding voor wederbelegging en de eventuele achterstallige betalingen voldoet.

 

Met een brief van 15 maart 2012 aan de bank en aan de Bemiddelingsdienst Banken – Krediet – Beleggingen liet verzoeker weten dat hij niet akkoord ging met dit antwoord van de bank en herhaalde hij wat hij vroeg in zijn brief van 24 februari 2012. Bovendien vroeg hij aan de Bemiddelingsdienst om tussen te komen opdat de bank geen melding zou maken van zijn betalingsachterstand aan de Centrale voor Kredieten aan Particulieren en geen verwijlinteresten zou aanrekenen sinds de klacht werd neergelegd.

 

II. ADVIES VAN HET BEMIDDELINGSCOLLEGE

 

Het aan verzoeker toegekende woonkrediet, gewaarborgd door een gemengde levensverzekering, is een type van lening dat, in de periode waarin het werd toegekend, aangegaan werd door personen voor wie de kredietlast van een traditioneel woningkrediet niet haalbaar was. Het grote voordeel was dat alleen interesten moesten worden betaald en dat voor de terugbetaling van het kapitaal een gemengde levensverzekering werd aangegaan. Bovendien waren zowel de betaalde interesten als de verzekeringspremies voor de terugbetaling van het kapitaal fiscaal aftrekbaar. Het College is dan ook van oordeel dat de bank op het ogenblik van het toestaan van deze lening aan verzoeker, een krediet heeft toegekend dat, in acht genomen de toen geldende rentevoeten, de terugbetalingsmogelijkheden van verzoeker en het fiscaal regime van dit krediet, voor verzoeker gunstig leek. Er kan dan ook niet worden ingegaan op de eis van verzoeker om hem een aanzienlijk bedrag terug te betalen “op basis van een normaal krediet”.

 

 

In de artikelen 4 en 5 van de notariële akte van 13 maart 1990 wordt duidelijk vermeld dat de kredietnemer uitsluitend interesten betaalt en dit via zesmaandelijkse betalingen, en dat het kapitaal bij leven op 1 februari 2022 of bij overlijden voordien, wordt wedersamengesteld door een levensverzekeringscontract. Aan de bank kan dan ook niet worden verweten dat verzoeker niet op de hoogte is gebracht van de wijze van terugbetaling van de interesten en het kapitaal en van de looptijd van het krediet.

 

 

Het College stelt vast dat verzoeker in gebreke is gebleven om de op 1 februari 1998 verschuldigde verzekeringspremie te betalen en geen gevolg heeft gegeven aan herhaalde aanmaningen om alsnog tot betaling van deze premie over te gaan. Als gevolg van deze wanbetaling is de levensverzekeraar overgegaan tot de reductie van het levensverzekeringscontract met ingang van 1 februari 1998. De levensverzekeraar heeft hier gebruik gemaakt van een haar toekomend contractueel recht, zonder dat haar rechtsmisbruik kan worden verweten.

 

Voorts stelt het College vast dat verzoeker bij brieven van de levensverzekeraar van 7 juli 1999 en 17 maart 2006 in de gelegenheid werd gesteld om het levensverzekeringscontract opnieuw in werking te stellen, maar dat hij geen gebruik heeft gemaakt van deze mogelijkheid. De verzekeraar heeft hier op een zorgvuldige manier gezocht naar een voor verzoeker redelijke oplossing, zodat haar op dit punt geen fout kan worden verweten.

 

Bij de rechtsopvolging van de rechtsvoorgangster van de verzekeraar kan er bij verzoeker misschien enige onduidelijkheid bestaan hebben over wie zijn contractpartij was, maar het is van algemene bekendheid dat aan deze rechtsopvolging in de media ruime aandacht werd besteed, zodat verzoeker hiervan niet onwetend kon zijn. Bovendien blijft verzoeker in gebreke aan te tonen dat hij enig nadeel heeft ondervonden van deze rechtsopvolging.

 

Er kan niet worden ingegaan op de vraag van verzoeker dat de bank bij de Centrale voor Banken aan Particulieren geen melding maakt van zijn betalingsachterstand. De bank is immers wettelijk verplicht om bij deze Centrale melding te maken van een betalingsachterstand van meer dan drie maanden in de terugbetaling van een lening door een particuliere persoon.

 

III. BESLUIT

 

De klacht van verzoeker is ontvankelijk maar ongegrond.