Vorige

Zichtrekening - kasfaciliteit

2007.1395

 

THEMA

 

Zichtrekening - kasfaciliteit

 

ADVIES

 

Aanwezig :


De heren A. Van Oevelen, voorzitter;


Mevrouw L-M. Henrion, plaatsvervangend voorzitter;


De heren F. de Patoul, P. Drogné, N. Claeys, L. Jansen, R. Jonckheere, Cl. Louis, leden.

 

Datum : 15 juli 2008

 

I. DE FEITEN, HET VOORWERP VAN DE BETWISTING EN DE STANDPUNTEN VAN DE PARTIJEN

 

Verzoekster is houdster van een zichtrekening met een debetkaart waaraan een automatische kasfaciliteit verbonden is met een maximum van 1.249 euro.

 

Op 18 juli 2007 vroeg verzoekster per e-mail aan de bank om haar schriftelijk te bevestigen dat de kredietlijn niet geannuleerd kan worden, maar dat indien men onder nul gaat, men een maand de tijd heeft om dit tekort aan te zuiveren zonder debetintresten.

 

Na tussenkomst van de Bemiddelingsdienst Banken-Krediet-Beleggingen heeft de bank op 12 september 2007 schriftelijk bevestigd aan verzoekster dat de kredietlijn niet op 0 kan worden gezet.

 

In een brief aan de Bemiddelingsdienst Banken-Krediet-Beleggingen van 28 januari 2008 voegt de bank eraan toe dat de cliënten verschillende opties hebben om het gebruik van hun bankkaart te beperken, maar dat de kasfaciliteit niet op nul kan gezet worden. Dit wordt nog bevestigd in een e-mailbericht van de bank van 15 februari 2008.

 

In een brief aan de bank van 18 februari 2008 vraagt de Bemiddelingsdienst Banken-Krediet-Beleggingen zich af of de koppeling van een kasfaciliteit aan een debetkaart geen verboden gezamenlijk aanbod vormt in de zin als bedoeld in artikel 54, eerste lid, van de Handelspraktijkenwet.

 

In een brief van 3 april 2008 antwoordt de bank hier samengevat op dat het hier niet om een gezamenlijk aanbod gaat in de zin als bedoeld in artikel 54 van de Handelspraktijkenwet, maar wel om één enkel aanbod, namelijk een debetkaart die een debetstand toestaat ten belope van maximum 1.249 euro. Voorts meent de bank dat, zelfs indien het hier om een gezamenlijk aanbod zou gaan, dit niet onwettig is, omdat het door artikel 54, tweede lid, van de Handelspraktijkenwet principieel verboden gezamenlijk aanbod onderstelt dat het product of de dienst die in hoofdzaak wordt aangeboden, onder bezwarende titel wordt aangeboden, terwijl in dit geval de debetkaart kosteloos is. Ten slotte roept de bank in dat er hier weliswaar sprake is van een gezamenlijk aanbod, maar dat dit toegestaan is krachtens artikel 55, 1, van de Handelspraktijkenwet, dat bepaalt : “Het is geoorloofd gezamenlijk tegen een totale prijs aan te bieden : 1. producten of diensten die een geheel vormen”. Volgens de bank is het immers een courant gebruik om te beschikken over een debetkaart waaraan een kasfaciliteit is gekoppeld, zodat beide een geheel vormen in de zin als bedoeld in artikel 55, 1, van de Handelspraktijkenwet.

 

II. ADVIES VAN HET BEMIDDELINGSCOLLEGE

 

Het College is van oordeel dat de koppeling van een kasfaciliteit aan een debetkaart wel degelijk een gezamenlijk aanbod is in de zin als bedoeld in artikel 54, eerste lid, van de Handelspraktijkenwet, dat als volgt luidt :

 

Er is gezamenlijk aanbod, als bedoeld in dit artikel, wanneer de al dan niet kosteloze verkrijging van producten, diensten, alle andere voordelen, of titels waarmee men die kan verwerven, gebonden is aan de verkrijging van zelfs gelijke producten of diensten”.

 

In dit geval wordt er een dienst verleend, namelijk de toekenning van een debetkaart, waarmee een ander voordeel, namelijk een kasfaciliteit, kan worden verkregen, zodat voldaan is aan het hierboven vermelde begrip van een gezamenlijk aanbod.

 

In tegenstelling tot wat de bank beweert, vereist de tekst van artikel 54, eerste lid, van de Handelspraktijkenwet niet dat het hoofdproduct of de hoofddienst onder bezwarende titel moet worden toegekend.

 

De bank kan zich echter wel beroepen op de hierboven vermelde uitzondering van artikel 55, 1, van de Handelspraktijkenwet, dat een gezamenlijk aanbod toestaat van producten of diensten die een geheel vormen. Het College is van oordeel dat het een courante bankpraktijk is dat een kasfaciliteit wordt gekoppeld aan een debetkaart en dat beide bijgevolg kunnen worden beschouwd als diensten die een geheel vormen in de zin als bedoeld in artikel 55, 1, van de Handelspraktijkenwet.

 

III. BESLUIT

 

De klacht van verzoekster is ontvankelijk maar niet gegrond.