Vorige

Hypothecair krediet - wederbeleggingsvergoeding - rechtsmisbruik - vermindering funding loss tot passend schadeherstel.

2014.0195

 

THEMA

 

Hypothecair krediet - wederbeleggingsvergoeding - rechtsmisbruik - vermindering funding loss tot passend schadeherstel.

 

ADVIES

 

Aanwezig :
De heren A. Van Oevelen, voorzitter;
Mevrouw M.-F. Carlier, Ondervoorzitter
De heren F. de Patoul, E. Struye de Swielande, N. Claeys, L. Jansen, leden
Mevrouw M. Mannès, lid.

 

Datum : 19 augustus 2014

 

I. DE FEITEN, HET VOORWERP VAN DE BETWISTING EN DE STANDPUNTEN VAN DE PARTIJEN

 

Met een brief van 7 juli 2008 heeft de bank overeenkomstig haar algemene voorwaarden voor kredietopeningen aan ondernemingen, aan verzoekers een kredietopening voor een bedrag van 850.000 euro toegestaan, gewaarborgd door een hypotheek. Deze kredietopening is bestemd voor de financiering van de aankoop van het onroerend goed waarin de verzoekers thans hun woonplaats hebben.

 

Bij notariële akte van 7 november 2008 werd deze overeenkomst bevestigd en werd daarin gepreciseerd dat de kredietopening werd toegestaan in de vorm van een investeringskrediet, dat uiterlijk op 14 november 2018 moet worden opgenomen.

 

De wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet is niet van toepassing op deze kredietopening, omdat artikel 1 van deze wet bepaalt dat de kredietnemer op het ogenblik van het sluiten van het contract zijn gewone hoofdverblijfplaats in België moet hebben, terwijl verzoekers op dat ogenblik hun woonplaats in Nederland hadden.

 

In antwoord op een e-mailbericht van verzoeker van 13 juni 2013 wijst de bank erop dat verzoekers een krediet met een vaste rente hadden gevraagd, dat zij pas op de eindvervaldag (na tien jaar) het kapitaal wensten terug te betalen en dat, aangezien dergelijke kredieten niet in de vorm van een woningkrediet worden verstrekt, er geopteerd werd voor een investeringskrediet. De bank bevestigt dit in een brief van 2 december 2013.

 

Wanneer verzoeker bij de bank telefonisch informatie inwint over de eventuele vervroegde terugbetaling van zijn investeringskrediet, meldt de bank hem met een e-mailbericht van 27 mei 2013 dat wanneer de vervroegde terugbetaling zou gebeuren op de volgende vervaldag, zijnde 14 augustus 2013, de wederbeleggingsvergoeding, berekend op de wijze bepaald in de kredietovereenkomst van 7 juli 2008, 223.442,41 euro zou bedragen.

 

Verzoekers gaan niet akkoord met dit bedrag en wenden zich tot de Ombudsdienst. In een brief aan deze laatste van 21 maart 2014 verklaart de bank zich bereid om dit bedrag te verminderen tot ongeveer 196.000 euro.

 

II. ADVIES VAN HET COLLEGE

 

Het Grondwettelijk Hof heeft in zijn arrest nr. 119/2013 van 7 augustus 2013 opgemerkt dat “in het kader van een overeenkomst voor kredietopening, de gecrediteerde niet elk rechtsmiddel wordt ontzegd om misbruiken van de schuldeiser te vermijden. Het is immers niet uitgesloten dat hij de aansprakelijkheid van zijn geldschieter in het geding kan brengen wanneer die laatste een kennelijk overdreven wederbeleggingsvergoeding eist” (overweging B.6.5).

 

Hoewel de door de partijen aangegane overeenkomst van kredietopening hen tot wet strekt (artikel 1134, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek), moet zij te goeder trouw worden uitgevoerd (artikel 1134, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek). De laatstgenoemde bepaling wordt thans door het Hof van Cassatie zo ingevuld dat een contractpartij geen misbruik mag maken van de rechten die het contract haar toekent. Er is sprake van rechtsmisbruik en in het bijzonder van het misbruik van contractuele rechten als een partij haar rechten uitoefent op een wijze die kennelijk de grenzen te buiten gaat van de wijze waarop een normaal zorgvuldige contractpartij haar rechten zou uitoefenen. 

 

Het College is van oordeel dat de bank, door in dit geval een wederbeleggingsvergoeding van 223.442,41 euro te vragen, misbruik maak van haar contractueel recht op deze vergoeding, aangezien dit bedrag neerkomt op ongeveer 55 maal de maandelijkse interest. Hetzelfde geldt wanneer de bank volgens haar brief van 21 maart 2014 een wederbeleggingsvergoeding van 196.000 euro zou vragen, want dan gaat het nog om een bedrag van ongeveer 49 maal de maandelijkse interest.

 

De sanctie bij misbruik van een contractueel recht is dat de uitoefening van dat recht verminderd wordt tot op het niveau van de normale uitoefening van dat recht door een zorgvuldig en omzichtig handelende contractant, behorende tot dezelfde beroepscategorie en geplaatst in dezelfde concrete omstandigheden. Het College is in dit geval van oordeel dat een wederbeleggingsvergoeding overeenstemmend met zes maanden interest, wat neerkomt op ongeveer 24.000 euro, als een passend schadeherstel moet worden beschouwd.

 

Het College voegt eraan toe dat, ook als de litigieuze overeenkomst als een lening wordt beschouwd, de bank krachtens artikel 1907bis van het Burgerlijk Wetboek, slechts een wederbeleggingsvergoeding ten belope van maximum zes maanden interest mag vragen.

 

III. BESLUIT

 

De klacht van de verzoekers is ontvankelijk en in de volgende mate gegrond.

 

Het College verzoekt de bank om, wanneer verzoekers vragen om hun kredietopening vervroegd terug te betalen, de wederbeleggingsvergoeding te beperken tot 24.000 euro.

 

De bank heeft het advies van het College gevolgd.