Vorige

Misbruik kaart door ex-vriend – onvoorzichtigheid maar geen grove nalatigheid.

 

2014.1666

 

THEMA

 

Misbruik kaart door ex-vriend – onvoorzichtigheid maar geen grove nalatigheid.

 

ADVIES

 

Aanwezig :
De heer A. Van Oevelen, voorzitter;

Mevrouw M.-F. Carlier, ondervoorzitster;

De heren F. de Patoul, E. Struye de Swielande, N. Claeys, L. Jansen, leden
Mevrouw M. Mannès, lid.

 

Datum : 20 januari 2015

 

I. DE FEITEN, HET VOORWERP VAN DE BETWISTING EN DE STANDPUNTEN VAN DE PARTIJEN

 

Verzoekster is houdster van een bankkaart. Op zaterdag 28 juni 2014 heeft zij tijdens het boodschappen doen in het warenhuis haar kaarthouder verloren met daarin onder meer haar identiteitskaart en haar bankkaart. Zij heeft dit op 30 juni 2014 ontdekt en zij heeft nog dezelfde dag Card Stop hiervan op de hoogte gebracht. Haar bankkaart werd geblokkeerd op 30 juni 2014 om 16u57. De laatste verrichting die verzoekster zelf met haar bankkaart heeft gedaan, was in datzelfde warenhuis op 28 juni 2014 omstreeks 17u30.

 

Op 1 juli 2014 heeft verzoekster zich tot haar bankkantoor gewend, waar zij vernomen heeft dat er tussen zaterdag 28 juni 2014 om 20u03 en maandag 30 juni 2014 om 16u33 met haar verloren bankkaart geld werd afgehaald en aankopen werden gedaan voor een totaal bedrag van 1120 euro. De eerste betwiste geldafname gebeurde op 28 juni 2014 om 20u30, en dit onmiddellijk met de correcte geheime code.

 

Aangezien de daglimiet van de bankkaart niet werd nageleefd op 30 juni 2014, heeft de bank al eerder 95 euro teruggestort aan verzoekster, zodat het totale verlies van verzoekster op dit ogenblik nog 1025 euro bedraagt.

 

Op 1 juli 2014 heeft verzoekster bij de politie aangifte gedaan van het verlies en het onrechtmatig gebruik van haar bankkaart en heeft zij eraan toegevoegd dat haar geheime code niet bij haar bankkaart zat.

 

Bij haar verhoor door de politie op 18 augustus 2014 verklaarde verzoekster dat zij haar vriend (sinds 4 juli 2014 haar ex-vriend) ervan verdenkt haar bankkaart te hebben gestolen en er de betwiste afhalingen en aankopen mee te hebben gedaan. Doordat zij tijdens haar relatie met haar (ex-)vriend haar kaart gebruikte in zijn aanwezigheid, kon hij naar haar oordeel haar geheime code hebben gezien toen zij die intikte. Verzoekster voegde eraan toe dat de eerste betwiste afhaling gebeurde op zaterdag 28 juni 2014 om 20u03 en dat haar vriend op die dag bij haar thuis was en met een smoesje eventjes is weggegaan, vermoedelijk om met haar kaart een eerste keer geld te gaan afhalen.

 

Tijdens haar verhoor door de politie op 19 augustus 2014 heeft verzoekster de camerabeelden kunnen bekijken die zijn geregistreerd in het bankkantoor van een bank in de woonplaats van verzoekster op 30 juni 2014 om 12u07. Zij verklaarde hierbij formeel haar ex-vriend te herkennen. Tijdens hetzelfde politieverhoor worden aan verzoekster ook de foto’s getoond afkomstig van de camerabeelden geregistreerd in het kantoor van een bank in een andere stad op 30 juni 2014 om 14u10, maar volgens verzoekster was op geen enkele van die foto’s haar ex-vriend te herkennen.

 

Verzoekster vraagt dat zij vergoed wordt voor het verlies dat zij heeft geleden door het onrechtmatig gebruik van haar bankkaart en dat, zoals vermeld, 1025 euro bedraagt.

 

De bank weigert om op dit verzoek in te gaan, omdat de vermoedelijke fraudeur een goede kennis is van verzoekster en hij bij de eerste poging onmiddellijk de correcte code heeft gebruikt. Aangezien een berekening van de geheime code technisch en praktisch onmogelijk is, blijft volgens de bank alleen de mogelijkheid over dat de fraudeur deze code kende, wat volgens artikel VI.4.4.2.1. van de “Algemene voorwaarden betreffende de bankkaarten” als een grove nalatigheid kan worden beschouwd. Voorts wijst de bank erop dat in de weken die de betwiste geldopnamen voorafgingen verzoekster regelmatig grote bedragen geld afhaalde met haar bankkaart en dat haar vriend gemakkelijk toegang had tot haar bankkaart.

 

II. ADVIES VAN HET COLLEGE

 

Aangezien de feiten zich in dit geval tussen 28 en 30 juni 2014 hebben voorgedaan, zijn hierop de bepalingen van artikel VII.30 en volgende van het Wetboek van Economisch Recht van toepassing. Deze bepalingen zijn immers op 29 mei 2014 in werking getreden.

 

Artikel VII.30, § 2, van dit wetboek legt aan de betalingsdienstgebruiker, in dit geval verzoekster, zodra hij een elektronisch betaalinstrument ontvangt, de verplichting op om alle redelijke maatregelen te treffen om de veiligheid van dat instrument en de gepersonaliseerde veiligheidskenmerken ervan te waarborgen.

 

Artikel VII.36, § 1, tweede lid, van hetzelfde wetboek bepaalt dat de betaler, in dit geval verzoekster, alle verliezen draagt die uit niet-toegestane betalingstransacties voortvloeien, indien deze zich hebben voorgedaan doordat hij hetzij bedrieglijk heeft gehandeld, hetzij opzettelijk of met  grove nalatigheid een of meer verplichtingen uit hoofde van het zojuist vermelde artikel VII.30 van dit wetboek niet is nagekomen, in welk geval het in het eerste lid bedoelde maximumbedrag van 150 euro niet  van toepassing is.

 

Het College is van oordeel dat verzoekster in dit geval misschien wel onvoorzichtig heeft gehandeld door, zoals uit het feitenrelaas blijkt, haar ex-vriend gemakkelijk toegang te hebben verleend tot haar bankkaart, maar dat dit nog geen grove nalatigheid is in de zin van artikel VII.36, § 1, tweede lid, van het Wetboek van Economisch Recht, omdat het nagenoeg inherent is aan het samenwonen van twee partners dat de ene kennis kan hebben van de geheime code van de bankkaart van de andere. Om deze redenen is het College van oordeel dat de bank verzoekster moet vergoeden voor de door haar geleden schade (1025 euro), onder aftrek van het bedrag van 150 euro, zijnde in totaal 875 euro.

 

III. BESLUIT

 

De klacht van verzoekster is ontvankelijk en in de hierna bepaalde mate gegrond.

 

Het College verzoekt de bank om aan verzoeker als schadeloosstelling een bedrag van 875 euro te betalen.

 

De bank heeft het advies van het College gevolgd.