Vorige

Vraag over artikel VII.55/2, § 3, eerste lid WER

Aanwezig

Madame Françoise Sweerts, Voorzitter

De heren R. Steennot, A. Guigui, P D’Haen, J. Vannerom, P. François, leden;


Datum: 20 december 2022


De ombudsman heeft op algemene wijze (als een 'prejudiciële vraagstelling') – zonder koppeling met een concreet dossier noch bepaalde feiten – de volgende juridische vraag aan het College gesteld:


Kan de betalingsdienstaanbieder van een betaler zich in algemene termen beroepend op de AVG, en dus zonder naar een specifieke bepaling te verwijzen, weigeren om alle voor het inleiden van een rechtsvordering relevante informatie aan de betaler over te maken indien deze betalingsdienstaanbieder nadat deze zelf, overeenkomstig artikel 55/2, § 3, eerste lid WER, redelijke inspanningen heeft geleverd, de met de betalingstransactie gemoeide geldmiddelen niet kon terug verkrijgen?


Alvorens deze vraag te beantwoorden, benadrukt het college dat de toepassing en interpretatie van wetgeving afhangt van de concrete feiten en steeds in concreto moet beoordeeld worden. Deze nota werd afgeleverd op 3 februari 2023 en dient dus steeds tegen dit tijdskader bekeken te worden. Deze nota wordt niet bijgewerkt in functie van gewijzigde wetgeving, rechtsleer, rechtspraak of andere relevante bronnen.


Alvorens in te gaan op de gegevensuitwisseling, merkt het College op dat een weigering tot gegevensuitwisseling van een betalingsdienstaanbieder op grond van de AVG gemotiveerd moet zijn. Een algemene verwijzing naar de AVG is niet voldoende. De klager moet de weigering op haar rechtmatigheid (en overeenstemming met de AVG) kunnen beoordelen.


De vraag kadert in de aansprakelijkheid van de betalingsdienstaanbieder in geval van het gebruik van onjuiste unieke identificatoren, niet-uitvoering, gebrekkige uitvoering of niet-tijdige uitvoering van betalingstransacties. Krachtens artikel 55/2, § 3 eerste lid WER moet de betalingsdienstaanbieder van de betaler redelijke inspanningen leveren om de met de betalingstransactie gemoeide geldmiddelen te verkrijgen.


Kan de betalingsdienstaanbieder van de betaler, desondanks zijn redelijke inspanningen, de geldmiddelen toch niet zelf invorderen, dan moet hij krachtens artikel 55/2, § 3 eerste lid WER de betaler alle voor de betalingsdienstaanbieder van de betaler beschikbare informatie die relevant is voor de betaler om een rechtsvordering in te stellen met als doel de geldmiddelen terug te krijgen aan deze laatste bezorgen. De betalingsdienstaanbieder moet deze informatie echter enkel overmaken na een schriftelijk verzoek van de betaler ontvangen te hebben.


Het overmaken van deze relevante, beschikbare informatie behoeft geen instemming van de (onterechte) begunstigde van de betalingstransactie. Naast toestemming van de betrokkene voorziet artikel 6 van de AVG ook andere gronden voor de rechtmatige verwerking van de persoonsgegevens van een betrokkene. In casu verwijst het College naar de volgende gronden:


-    De verwerking is noodzakelijk om te voldoen aan een wettelijke verplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke rust (art. 6 (1), c) AVG); en/of


-    De verwerking is noodzakelijk voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van de verwerkingsverantwoordelijke of van een derde, behalve wanneer de belangen of de grondrechten en de fundamentele vrijheden van de betrokkene die tot bescherming van persoonsgegevens nopen, zwaarder wegen dan die belangen, met name wanneer de betrokkene een kind is (art. 6 (1), f) AVG.


In antwoord op de vraag van de Ombudsman stelt het College vast dat er een wettelijke verplichting (artikel 55/2, § 3, eerste lid WER) op de betalingsdienstaanbieder van de betaler rust om de relevante, beschikbare informatie over te maken aan de betaler. Bovendien is deze verwerking ook vereist opdat de betaler de geldsommen die onrechtmatig op de betaalrekening van de begunstigde werden gecrediteerd, in rechte zou kunnen invorderen bij de betrokkene (cf. onverschuldigde betaling en verrijking zonder oorzaak als rechtmatige belangen).


Uiteraard wijst het College op het proportionaliteitsbeginsel en de AVG-beginselen van doelbinding (art. 5 (1), b) AVG) en minimale gegevensverwerking (art. 5 (1), c) AVG). Dit heeft de volgende gevolgen:


-    De betalingsdienstaanbieder moet de betaler erop wijzen dat de verkregen informatie enkel gebruikt mag worden om de litigieuze geldmiddelen in te vorderen bij de betrokkene; en


-    Enkel relevante, beschikbare informatie moet gedeeld worden met de betaler, zijnde gegevens die relevant zijn voor het instellen van een rechtsvordering. Het College meent dat de volgende gegevens hiervoor relevant zijn (zie ook artikel 702 Ger. W.):


o    De naam en voornaam van de betrokkene/gedaagde (persoon die de geldmiddelen verkeerdelijk heeft ontvangen); en


o    diens woonplaats, of, bij gebreke van een woonplaats, zijn verblijfplaats.